24.2.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 61/4


Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 19 december 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Supremo - Spanje) – Club de Variedades Vegetales Protegidas/Adolfo Juan Martínez Sanchís

(Zaak C-176/18) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Communautair kwekersrecht - Verordening (EG) nr. 2100/94 - Artikel 13, leden 2 en 3 - Rechtsgevolgen van het kwekersrecht - Cascadebeschermingsregeling - Aanplanting van componenten en oogst van de vruchten ervan - Onderscheid tussen handelingen met betrekking tot componenten en handelingen met betrekking tot oogstmateriaal - Begrip “ongeoorloofd gebruik van componenten” - Artikel 95 - Voorlopige bescherming)

(2020/C 61/04)

Procestaal: Spaans

Verwijzende rechter

Tribunal Supremo

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Club de Variedades Vegetales Protegidas

Verwerende partij: Adolfo Juan Martínez Sanchís

Dictum

1)

Artikel 13, lid 2, onder a), en lid 3, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht moet aldus worden uitgelegd dat voor het aanplanten van een beschermd ras en het oogsten van de vruchten ervan die niet kunnen worden gebruikt als teeltmateriaal, de toestemming van de houder van het communautaire kwekersrecht voor dat plantenras vereist is voor zover de voorwaarden van artikel 13, lid 3, van deze verordening zijn vervuld.

2)

Artikel 13, lid 3, van verordening nr. 2100/94 moet aldus worden uitgelegd dat de vruchten van een plantenras die niet kunnen worden gebruikt als teeltmateriaal, niet kunnen worden beschouwd als te zijn verkregen door een “ongeoorloofd gebruik van componenten” van dit plantenras in de zin van deze bepaling wanneer deze componenten in de tijd tussen de bekendmaking van de aanvraag van het communautaire kwekersrecht voor dit plantenras en de verlening ervan door een kwekerij zijn vermeerderd en aan een landbouwer zijn verkocht. Wanneer deze componenten na de verlening van dit kwekersrecht zonder toestemming van de houder van dit kwekersrecht zijn vermeerderd en verkocht, kan deze laatste het hem door artikel 13, lid 2, onder a), en lid 3, van deze verordening verleende recht met betrekking tot die vruchten doen gelden, tenzij hij een redelijke mogelijkheid heeft gehad om zijn recht met betrekking tot genoemde componenten uit te oefenen.


(1)  PB C 211 van 18.6.2018.