24.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/65


Beroep ingesteld op 31 mei 2017 — Latam Airlines Group en Lan Cargo/Commissie

(Zaak T-344/17)

(2017/C 239/77)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Latam Airlines Group SA (Santiago, Chili), Lan Cargo SA (Santiago) (vertegenwoordigers: B. Hartnett, barrister, O. Geiss, advocaat, en W. Sparks, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

besluit C(2017) 1742 final van de Commissie van 17 maart 2017 betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer (zaak AT.39258 — Luchtvracht) nietig verklaren voor zover het betrekking heeft op verzoeksters;

daarenboven of subsidiair, de aan verzoeksters opgelegde boetes verlagen; en

verweerster verwijzen in de proceskosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters zeven middelen aan.

1.

Het eerste middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en het recht heeft geschonden door het tegen verzoeksters aangevoerde bewijs verkeerd uit te leggen, door artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst, alsmede artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake luchtvervoer verkeerd toe te passen en door een ontoereikende motivering te geven bij de aansprakelijkstelling van verzoeksters voor de inbreuk, voor zover die betrekking heeft op de veiligheidstoeslag en het niet-betalen van commissie.

Volgens verzoeksters heeft de Commissie ten onrechte vastgesteld dat zij zich bewust waren van de mededingingsbeperkende aard van hun handelen aangaande de veiligheidstoeslag en het niet-betalen van commissie.

Verder stellen verzoeksters dat deze onderdelen van de enkele en voortdurende inbreuk niet zijn te scheiden van de overige onderdelen van die inbreuk en derhalve moet het bestreden besluit in zijn geheel worden vernietigd.

2.

Het tweede middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en het recht heeft geschonden door het tegen verzoeksters aangevoerde bewijs verkeerd uit te leggen, de relevante bepalingen verkeerd toe te passen en een ontoereikende motivering te geven bij de vaststelling dat verzoeksters hadden deelgenomen aan de inbreuk aangaande de brandstoftoeslag.

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft bewezen dat zij deel hebben genomen aan de vermeende inbreuk voor zover het de brandstoftoeslag betreft.

Verzoeksters voeren verder aan dat de ontvangen persberichten hen niet bewust hebben gemaakt van het bestaan van het kartel.

Verzoeksters stellen tot slot dat de beperkte hoeveelheid bewijs omtrent hun contacten met andere vrachtvervoerders geen enkel mededingingsbeperkend gedrag van hen aantoont en evenmin laat zien dat zij van het mededingingsbeperkende gedrag van andere vrachtvervoerders wisten of dit konden hebben voorzien.

3.

Het derde middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en het recht kennelijk heeft geschonden door vast te stellen dat verzoeksters aansprakelijk waren voor inbreuken op de routes die zijn aangeduid in artikel 1, leden 1, 3 en 4, van het bestreden besluit, en dat de Commissie geen toereikende motivering heeft gegeven.

Verzoeksters voeren aan dat de Commissie hen ten onrechte heeft opgenomen in artikel 1, leden 1, 3 en 4, van het bestreden besluit waarin de aansprakelijkheid wordt vastgelegd, aangezien de verjaringstermijn was verstreken.

Verzoeksters voeren verder aan dat de Commissie niet bevoegd is om hen met betrekking tot routes binnen de EER aansprakelijk te stellen voor een inbreuk op artikel 101 VWEU begaan voor 1 mei 2004, en voor een inbreuk op artikel 53 van de EER-Overeenkomst begaan voor 19 mei 2005.

Verzoeksters voeren verder aan dat de Commissie niet bevoegd is om hen aansprakelijk te stellen voor een inbreuk inzake de routes tussen de EU en Zwitserland.

Verzoeksters voeren tot slot aan dat door de bovenvermelde vaststellingen het ne-bis-in-idem-beginsel is geschonden.

4.

Het vierde middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en het recht kennelijk heeft geschonden door vast te stellen dat het vermeende kartel bestond, en dat de Commissie geen toereikende motivering heeft gegeven.

Verzoeksters voeren aan dat voor de vaststelling van de Commissie dat zij heeft deelgenomen aan het vermeende kartel het bewijs ontbreekt.

Verzoeksters voeren verder aan dat deze vaststelling is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat de inbreuk gevolgen had op alle routes.

Verzoeksters stellen voorts dat de Commissie met het besluit haar bevoegdheden te buiten is gegaan en dat dit heeft geleid tot onduidelijkheid omtrent de geografische omvang van de vermeende inbreuk.

Verzoeksters voeren tot slot aan dat hierdoor in de weergave van de strekking tegenstrijdigheden zijn ontstaan tussen de gronden en het dispositief ervan, waardoor verzoeksters de aard en omvang van de vermeende inbreuk niet uit het besluit konden opmaken.

5.

Het vijfde middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en het recht kennelijk heeft geschonden door vast te stellen dat het vermeende gedrag één enkele en voortdurende inbreuk vormde, en dat de Commissie geen toereikende motivering heeft gegeven.

Verzoeksters voeren aan dat het gedrag in kwestie niet één enkel mededingingsbeperkend doel had.

Verzoeksters voeren verder aan dat het gedrag in kwestie geen betrekking had op één enkel product of één enkele dienst.

Verzoeksters stellen voorts dat het gedrag in kwestie niet steeds dezelfde ondernemingen betrof.

Verzoeksters betogen verder dat de vermeende inbreuk niet één enkele aard had.

Verzoeksters voeren verder aan dat de onderdelen van de vermeende inbreuk niet naast elkaar zijn beoordeeld.

Verzoeksters betogen tot slot dat de Commissie onvoldoende bewijs heeft geleverd en heeft nagelaten te onderzoeken of het niet-betalen van commissie krachtens artikel 101, lid 3, VWEU was toegestaan.

6.

Het zesde middel is eraan ontleend dat de Commissie verzoeksters verdedigingsrechten heeft geschonden en geen toereikende motivering heeft gegeven.

Verzoeksters voeren aan dat zij niet hebben kunnen reageren op de vaststelling van de Commissie dat zij wisten van de inbreuk inzake de veiligheidstoeslag en het niet-betalen van commissie.

Verzoeksters voeren verder aan dat de Commissie nieuwe beweringen heeft aangevoerd om haar vaststelling van het vermeende kartel te onderbouwen.

Verzoeksters stellen voorts dat de Commissie zich baseert op bewijs dat niet tegen hen mag worden aangevoerd.

Verzoeksters betogen voorts dat tegenstrijdigheden tussen de gronden van het bestreden besluit en het dispositief een ontoereikende motivering tot gevolg hebben.

Verzoeksters voeren tot slot aan dat zij geen gelegenheid heeft gehad haar visie te geven op de beslissing om na de mededeling van punten van bezwaar 13 vervoerders en 3 onderdelen van de inbreuk verder buiten het onderzoek te laten en dat de Commissie die beslissing niet heeft gemotiveerd.

7.

Het zevende middel is eraan ontleend dat de Commissie de feiten en het recht kennelijk heeft geschonden bij de berekening van de geldboete van verzoeksters, en dat zij geen toereikende motivering heeft gegeven.

Verzoeksters voeren aan dat is nagelaten onderscheid te maken tussen de onderlinge afstemming over definitieve prijzen en onderlinge de afstemming met betrekking tot onderdelen van prijzen.

Verzoeksters voeren verder aan dat geen rekening is gehouden met het beperkte gezamenlijke marktaandeel van de geadresseerden en evenmin met reguleringseisen in de onderhavige bedrijfstak.

Verzoekster voeren verder aan dat de Commissie hun handelwijze hetzelfde heeft behandeld als het veel ernstigere gedrag van andere geadresseerden, waaronder de „harde kern”.

Verzoeksters stellen tot slot dat is nagelaten rekening te houden met hun beperktere deelname aan de inbreuk vergeleken met andere geadresseerden die op grond van verzachtende omstandigheden eveneens een boeteverlaging kregen.