31.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 249/35


Beroep ingesteld op 29 mei 2017 — E-Control/ACER

(Zaak T-332/17)

(2017/C 249/51)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Energie-Control Austria für die Regulierung der Elektrizitäts- und Erdgaswirtschaft (E-Control) (Wenen, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: F. Schuhmacher, advocaat)

Verwerende partij: Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators

Conclusies

de beslissing van 17 maart 2017 van de kamer van beroep van het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators, zaak A-001-2017 (geconsolideerd) nietig verklaren;

verweerder verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zes middelen aan.

1.

Eerste middel: onjuiste toepassing van het recht door de kamer van beroep omdat zij oordeelde dat ACER bevoegd was om het voorstel van transmissiesystemen te wijzigen.

Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep het recht onjuist heeft toegepast door uit te gaan van een bevoegdheid van ACER om het voorstel van transmissiesysteem van de operatoren te wijzigen, aangezien verordening (EU) 2015/1222 (1) van de Commissie niet in een dergelijke bevoegdheid voorziet.

2.

Tweede middel: onjuiste toepassing van het recht door de kamer van beroep omdat zij oordeelde dat ACER bevoegd was hoewel zij het wijzigingsverzoek van verzoekster niet aanmerking nam.

Verzoekster voert aan dat ACER haar wijzigingsverzoek als bedoeld in artikel 9, lid 12, van verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie niet in aanmerking heeft genomen. Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep het recht onjuist toegepast door te concluderen dat ACER bevoegd was ondanks het feit dat zij haar wijzigingsverzoek niet in aanmerking nam.

3.

Derde middel: onjuiste toepassing van het recht door de kamer van beroep omdat zij oordeelde dat ACER bevoegd was om een biedzonegrens in te stellen als bedoeld in artikel 15 van verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie.

Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep het recht kennelijk onjuist heeft toegepast door te concluderen dat ACER bevoegd was om de biedzoneconfiguraties te wijzigen en nieuwe biedzones als bedoeld in artikel 15 van verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie in te stellen. Volgens verzoeksters handelde ACER ultra vires en nam zij het rechtskader en de bevoegdheid van de lidstaten niet in aanmerking.

4.

Vierde middel: geen afdoende motivering en onjuiste toepassing van het recht door de kamer van beroep omdat zij oordeelde dat ACER heeft aangetoond dat er structurele congestie is op de Duits-Oostenrijkse grens.

Verzoekster voert aan dat haar procesrechten zijn geschonden omdat de kamer van beroep de in het beroep aangebrachte argumenten niet heeft beantwoord, maar zich in plaats daarvan op een algemene stelling heeft gebaseerd die geen enkel specifiek verband met deze zaak hield. Mocht het Hof concluderen dat de kamer van beroep een afdoende motivering heeft verschaft, dan voert verzoekster aan dat de kamer van beroep het recht onjuist heft toegepast door — zonder enige verwijzing naar de rechtsnorm — de conclusie van ACER, die op een onjuiste definitie van congestie was gebaseerd, te aanvaarden.

5.

Vijfde middel: geen afdoende motivering en onjuiste toepassing van het recht door het verzoek om bewijs van verzoekster niet in aanmerking te nemen.

Verzoekster voert aan dat de kamer van beroep geen betekenisvolle beoordeling van het verzoek heeft aangebracht en daardoor de motiveringsplicht niet is nagekomen. Volgens verzoekster was de kamer van beroep verplicht om informatie te vragen wanneer dat nodig was voor de beoordeling van deze zaak, aangezien zij tot een gemotiveerde conclusie moest komen over de gegrondheid van het beroep. Volgens verzoekster heeft de kamer van beroep daarom het recht onjuist toegepast door het verzoek om informatie van verzoekster te verwerpen.

6.

Zesde middel: geen afdoende motivering en onjuiste toepassing van het recht door de kamer van beroep omdat zij oordeelde dat de instelling van een biedzonegrens evenredig was.

Verzoekster voert twee verschillende middelen aan, het gebrek aan afdoende motivering als schending van procesrechten, en een onjuiste toepassing van het recht betreffende de vereiste rechtsnorm. Volgens verzoekster heeft de bestreden beslissing het in artikel 16 van verordening (EG) nr. 714/2009 (2) neergelegde grondbeginsel van evenredigheid, dat ook een grondbeginsel van het VWEU is, geschonden.


(1)  Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PB 2015, L 197, blz. 24).

(2)  Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1228/2003 (PB 2009, L 211, blz. 15).