ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

7 mei 2019 ( *1 )

„ELGF en Elfpo – Aan financiering onttrokken uitgaven – Door Duitsland verrichte uitgaven – Toepassing van een forfaitaire financiële correctie op grond dat de essentiële controles met onvoldoende regelmaat waren verricht – Verplichting om jaarlijks de rente te berekenen en in de boekhouding te registreren – Artikelen 31 en 32 van verordening (EG) nr. 1290/2005 – Artikel 6, onder h), van verordening (EG) nr. 885/2006 – Motiveringsplicht – Evenredigheid”

In zaak T‑239/17,

Bondsrepubliek Duitsland, aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Klebs en T. Henze, vervolgens door D. Klebs als gemachtigde,

verzoekster,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en M. Zalewski als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU, dat strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van uitvoeringsbesluit (EU) 2017/264 van de Commissie van 14 februari 2017 houdende onttrekking aan EU‑financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten hebben verricht in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2017, L 39, blz. 12), voor zover dit uitvoeringsbesluit betrekking heeft op de Bondsrepubliek Duitsland,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: A. M. Collins, president, M. Kancheva (rapporteur) en G. De Baere, rechters,

griffier: N. Schall, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 november 2018,

het navolgende

Arrest ( 1 )

[omissis]

In rechte

[omissis]

Eerste middel: geen onjuistheid van de berekening en weergave van de rente

29

De Bondsrepubliek Duitsland betoogt dat het bestreden besluit indruist tegen artikel 31, lid 1, van verordening nr. 1290/2005, in samenhang met artikel 32, lid 5, van deze verordening alsook met artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 en bijlage III bij deze verordening. In dit verband voert zij aan dat noch artikel 32 van verordening nr. 1290/2005, noch de rechtspraak van het Gerecht, noch de sectorale bepalingen van de wetgeving inzake restituties bij uitvoer, noch werkdocument AGRI-2007‑62817‑03‑00, noch richtsnoer nr. 1 betreffende de overlegging van de tabellen van bijlage III en bijlage III bis bij verordening nr. 885/2006 aan de Commissie tegen 1 februari 2009 (hierna: „richtsnoer nr. 1”) een verplichting opleggen om jaarlijks de rente te berekenen en in de boekhouding te registreren teneinde die rente in rekening te brengen aan de hand van de 50/50-regel. Aangezien de Duitse autoriteiten de Unierechtelijke bepalingen inzake de berekening en de weergave van de rente niet hebben geschonden, kan de door de Commissie in het bestreden besluit toegepaste financiële correctie van 5 % niet gerechtvaardigd zijn.

30

Met name voert de Bondsrepubliek Duitsland primair aan dat in artikel 32 van verordening nr. 1290/2005 slechts in het algemeen een verdeling van de verliezen volgens de 50/50-regel wordt vastgelegd, zodat ook de rente en de boeten elk voor de helft door de Unie en de lidstaten worden gedragen en niet reeds wegens de verdeling van de hoofdvordering worden geacht te zijn vereffend door de lidstaten. Zij is dan ook van mening dat de Uniewetgever enkel de verplichting oplegt om de verschillende terug te vorderen bedragen apart te vermelden teneinde in voorkomend geval een afzonderlijke verdeling van de nog niet geïnde individuele bedragen mogelijk te maken.

31

Subsidiair betoogt de Bondsrepubliek Duitsland dat pas sinds de inwerkingtreding van verordening nr. 1306/2013 en van uitvoeringsverordening nr. 908/2014, die volgens haar in casu niet van toepassing zijn, op juridisch bindende wijze is voorzien in de jaarlijkse boeking van rente. Daarnaast voert zij aan dat de Commissie in strijd met richtsnoer nr. 1 heeft gehandeld door te eisen dat de rente aan het einde van elk begrotingsjaar wordt geactualiseerd.

32

De Commissie bestrijdt al die argumenten door erop te wijzen dat het eerste middel berust op een onjuiste uitlegging van artikel 31, lid 1, en artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005, gelezen in samenhang met artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006. Zij voert in wezen aan dat weliswaar geen enkele bepaling van het Unierecht specifiek de verplichting om rente te boeken regelt, maar dat in de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006 duidelijk wordt verwezen naar de vereisten van artikel 6, onder h), van deze verordening, op grond waarvan de informatie over de in die tabel vermelde bedragen jaarlijks aan de Commissie moet worden verstrekt. Volgens de Commissie blijkt uit deze bepaling, gelezen in samenhang met artikel 32 van verordening nr. 1290/2005, dat de in de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006 gedeclareerde bedragen jaarlijks in de boekhouding moeten worden geregistreerd.

33

Vooraf zij opgemerkt dat de Bondsrepubliek Duitsland in het kader van haar eerste middel tracht aan te tonen dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard omdat de Commissie artikel 31 en artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005, beide bepalingen gelezen in samenhang met artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 en bijlage III bij deze verordening, heeft geschonden door een financiële correctie toe te passen wegens een aan de essentiële controles klevend gebrek dat het gevolg is van het feit dat de Bondsrepubliek Duitsland is tekortgeschoten in de op haar rustende verplichting om jaarlijks rente te berekenen en in de boekhouding te registreren.

34

In het kader van het onderzoek van het eerste middel moet dan ook – met het oog op de beantwoording van de vraag of het Unierecht is geschonden – worden vastgesteld of de Bondsrepubliek Duitsland verplicht was om jaarlijks de rente te berekenen en weer te geven. De vraag of de toepassing van een financiële correctie in casu gerechtvaardigd was en of die correctie evenredig was, zal worden behandeld in het kader van het vijfde middel, dat betrekking heeft op de niet-inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

35

Daarnaast zij eraan herinnerd dat de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006 een instrument is om de in het kader van de toepassing van de 50/50‑regel aan de lidstaten in rekening gebrachte bedragen te berekenen. Hieruit volgt dat de verplichting om de rente jaarlijks te berekenen noodzakelijkerwijs onderstelt dat vooraf een overeenkomstig het model van bijlage III bij verordening nr. 885/2006 opgesteld overzicht van het begrotingsjaar wordt vastgesteld, zodat de verplichting om jaarlijks rente te berekenen en in de boekhouding te registreren logischerwijs één en dezelfde verplichting vormt.

36

Voorts heeft lid 5 van artikel 32 van verordening nr. 1290/2005 – in welk artikel wordt geregeld wat de verplichtingen van de lidstaten zijn als het gaat om het geval waarin bedragen worden teruggevorderd van begunstigden die onregelmatigheden hebben begaan of blijk hebben gegeven van nalatigheid – betrekking op de bijzondere situaties waarin de betrokken lidstaat de bedragen niet heeft teruggevorderd binnen vier jaar na de datum van het eerste administratief of gerechtelijk proces-verbaal, dan wel binnen acht jaar na die datum als over de terugvordering een zaak is aangespannen bij nationale rechtbanken. Voor die situaties is vervolgens gepreciseerd dat „[d]e betrokken lidstaat [...] de bedragen waarvoor de invordering niet binnen de in de eerste alinea van het onderhavige lid genoemde termijnen heeft plaatsgevonden, afzonderlijk [vermeldt] in het in lid 3, eerste alinea, bedoelde samenvattende overzicht”.

37

Volgens de rechtspraak heeft de in artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005 geregelde gelijke verdeling van de financiële aansprakelijkheid over de betrokken lidstaat en de begroting van de Unie betrekking op alle gevolgen van financiële aard die verband houden met het achterwege blijven van de invordering van de ten onrechte uitbetaalde bedragen. Hiertoe behoren onder meer de hoofdsommen en de daarmee verband houdende rente die uit hoofde van artikel 32, lid 1, van die verordening had moeten worden betaald (arrest van 24 november 2015, Nederland/Commissie, T‑126/14, EU:T:2015:875, punt 76; zie in die zin ook arrest van 22 april 2010, Italië/Commissie, T‑274/08 en T‑275/08, EU:T:2010:154, punten 39, 41 en 44).

38

In dit verband zij opgemerkt dat de „nog niet teruggekregen bedragen” in de zin van artikel 32, leden 3 en 5, van verordening nr. 1290/2005 de hoofdsom, de rente en de boeten omvatten.

39

Daarnaast bevatten de in artikel 8, lid 1, onder c), iii), van verordening nr. 1290/2005 bedoelde jaarrekeningen die aan de Commissie moeten worden bezorgd, volgens artikel 6 van verordening nr. 885/2006 met name de overeenkomstig het model in bijlage III bij verordening nr. 885/2006 opgestelde tabel van de onverschuldigde betalingen die aan het einde van het begrotingsjaar nog moeten worden geïnd wegens onregelmatigheden in de zin van artikel 1, lid 2, van verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB 1995, L 312, blz. 1), „inclusief eventuele boeten en rente over die betalingen”.

40

Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar eveneens met de context ervan en met de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie arresten van 7 juni 2005, VEMW e.a., C‑17/03, EU:C:2005:362, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 6 oktober 2005, Sumitomo Chemical en Sumika Fine Chemicals/Commissie, T‑22/02 en T‑23/02, EU:T:2005:349, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

In het licht van die beginselen moet worden onderzocht of artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 aldus dient te worden begrepen dat het de lidstaten ertoe verplicht jaarlijks de „onverschuldigde betalingen die [...] nog moeten worden geïnd” te berekenen en in de boekhouding te registreren in de in bijlage III bij die verordening opgestelde tabel.

42

Om te beginnen zij opgemerkt dat artikel 6 van verordening nr. 885/2006 deel uitmaakt van hoofdstuk 2, met als opschrift „Goedkeuring van de rekeningen”, net zoals artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005 deel uitmaakt van titel IV, met als opschrift „Goedkeuring van de rekeningen en bewaking door de Commissie”.

43

In de eerste plaats blijkt het antwoord op de vraag over de jaarlijkse berekening en boeking van rente te kunnen worden afgeleid uit een letterlijke uitlegging van artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006. Ten eerste zij namelijk opgemerkt dat de uitdrukking „onverschuldigde betalingen die aan het einde van het begrotingsjaar nog moeten worden geïnd” betekent dat de Commissie in verband met de indiening van de jaarrekeningen in kennis moet worden gesteld van alle bedragen die aan het einde van het begrotingsjaar – met andere woorden aan het einde van een jaar – nog niet zijn ingevorderd. Ten tweede blijkt duidelijk uit de woorden „inclusief eventuele boeten en rente over die betalingen” dat deze bedragen niet enkel de onverschuldigde betalingen, maar tevens de rente omvatten. Ten derde zijn die bedragen opgenomen in de jaarrekening, zodat zij per definitie jaarlijks in de boekhouding worden geregistreerd.

44

In de tweede plaats stemt deze letterlijke uitlegging overeen met de algemene opzet van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen, die – zoals de Commissie in haar schrifturen heeft benadrukt – een jaarlijkse handeling is. Artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005 en artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 dienen namelijk te worden gelezen in het licht van overweging 23 van verordening nr. 1290/2005, waarin staat te lezen dat „de Commissie jaarlijks de rekeningen van [de erkende] betaalorganen [dient] goed te keuren” en „[d]e betrokken beschikking tot goedkeuring van de rekeningen [...] de vraag [moet] betreffen of de ingediende rekeningen volledig, juist en waarheidsgetrouw zijn”. Hieruit blijkt dat de Commissie bij de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen erop moet toezien dat geen enkel in de jaarrekening opgenomen bedrag bij die goedkeuring over het hoofd wordt gezien. Daartoe moeten de inlichtingen betreffende het saldo van de vorderingen en de inningen in de lidstaten die zijn opgenomen in de tabellen van bijlage III bij verordening nr. 885/2006 en die bij de jaarrekening van de betaalorganen worden gevoegd, noodzakelijkerwijs jaarlijks worden bijgewerkt opdat de rekeningen van deze organen aan het einde van het begrotingsjaar juist en up-to-date zijn met het oog op de goedkeuring ervan.

45

In de derde plaats blijkt uit de considerans van verordening nr. 1290/2005, met name uit de overwegingen 25 en 26 ervan, dat de bij artikel 32, lid 5, van deze verordening ingevoerde regeling van financiële medeaansprakelijkheid ertoe strekt de financiële belangen van de begroting van de Unie te beschermen door een deel van de wegens onregelmatigheden verschuldigde bedragen die niet binnen een redelijke termijn zijn terugbetaald, in rekening te brengen aan de betrokken lidstaat. Zoals de Commissie terecht benadrukt, was het niet mogelijk het precieze bedrag te kennen van de vertragingsrente die aan de Bondsrepubliek Duitsland in rekening moest worden gebracht en was deze onmogelijkheid het gevolg van het ontbreken van een jaarlijkse berekening en actualisering van de vertragingsrente in de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006, die dient voor de berekening van de volgens de 50/50-regel aan de lidstaten toe te rekenen bedragen. De onjuistheid van de op basis van de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006 verstrekte gegevens is dan ook onverenigbaar met de bescherming van de financiële belangen van de begroting van de Unie, die daardoor het risico loopt te worden bezwaard met vertragingsrente die overeenkomstig de 50/50-regel aan de betrokken lidstaat in rekening had moeten worden gebracht.

46

Voorts zij opgemerkt dat uit het model voor de tabel in bijlage III bij verordening nr. 885/2006, zoals de Bondsrepubliek Duitsland betoogt, prima facie weliswaar geen enkele uitdrukkelijke verplichting voortvloeit om de rente te boeken in de kolom die is bestemd voor de correctie van de hoofdvordering, maar dat uit de rechtspraak volgt dat wanneer op grond van een sectorale Unieregeling aan het einde van een begrotingsjaar de rente is verschuldigd over de hoofdvorderingen, dergelijke rentevorderingen moeten worden geacht voort te vloeien uit dezelfde onregelmatigheid, in de zin van artikel 1, lid 1, van verordening nr. 2988/95, als die welke aanleiding gaf tot de terugvordering van de ten onrechte ontvangen bedragen die de hoofdvorderingen vormen (arrest van 2 maart 2017, Glencore Céréales France, C‑584/15, EU:C:2017:160, punt 42). Aangezien het bedrag van de oorspronkelijke vordering elk jaar moet worden aangepast naargelang van de gedeeltelijke of volledige inning van de rente over die vordering, moet de rente aan het einde van elk begrotingsjaar geactualiseerd worden in de vorm van een gecorrigeerd bedrag en daarom samen met de hoofdvordering opgenomen worden in de tabel die betrekking heeft op de onregelmatigheden. Hieruit volgt noodzakelijkerwijs dat de rente moet worden geboekt in de voor de correctie van de hoofdvordering bestemde kolom van de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006.

47

Ten slotte zij met betrekking tot het door de Bondsrepubliek Duitsland aangevoerde argument dat punt 2, onder E), van bijlage I bij verordening nr. 885/2006 en artikel 5 van verordening (EG) nr. 883/2006 van de Commissie van 21 juni 2006 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1290/2005 van de Raad met betrekking tot het bijhouden van de rekeningen van de betaalorganen, de declaraties van uitgaven en ontvangsten en de voorwaarden voor de vergoeding van uitgaven in het kader van het ELGF en het Elfpo (PB 2006, L 171, blz. 1), op welke bepalingen de Commissie zich in de mededeling van 2015 beroept, geen enkel criterium bevatten voor de weergave van de gegevens in bijlage III bij verordening nr. 885/2006, om te beginnen opgemerkt dat volgens voornoemd punt, dat ziet op procedures betreffende vorderingen, „[a]lle in de punten A) tot en met D) vermelde criteria [...] van overeenkomstige toepassing [zijn] voor heffingen, verbeurde zekerheden, terug te betalen bedragen, bestemmingsontvangsten, enz. die het betaalorgaan voor rekening van het ELGF of het Elfpo moet innen”. In punt 2, onder C), van bijlage I bij verordening nr. 885/2006 is bepaald dat het betaalorgaan procedures vaststelt die ervoor moeten zorgen dat „de maandelijkse, driemaandelijkse (voor het Elfpo) en jaarlijkse declaraties volledig en juist zijn en tijdig worden ingediend en dat eventuele fouten of omissies worden ontdekt en gecorrigeerd, met name dankzij met tussenpozen verrichte controles en aansluitingsvergelijkingen”. Punt 2, onder E), van bijlage I bij verordening nr. 885/2006 bepaalt dan ook dat de procedures betreffende vorderingen moeten worden vastgesteld in overeenstemming met de in punt 2, onder C), opgenomen criteria. Derhalve moet worden geconstateerd dat die bijlage een criterium bevat dat betrekking heeft op de weergave van de gegevens die worden verstrekt in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van het ELGF, ook al wordt niet uitdrukkelijk naar bijlage III verwezen.

48

Daarnaast moet in navolging van de Bondsrepubliek Duitsland worden vastgesteld dat artikel 5 van verordening nr. 883/2006, waarin de algemene regels betreffende de declaratie van uitgaven en bestemmingsontvangsten zijn neergelegd, inderdaad geen enkel criterium bevat voor de weergave van de gegevens in bijlage III bij verordening nr. 885/2006. Aangezien artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005, gelezen in samenhang met artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 en bijlage III bij deze verordening, een verplichting oplegt om jaarlijks de rente te berekenen en in de boekhouding te registreren, komt evenwel geen relevantie toe aan het argument dat artikel 5 van verordening nr. 883/2006 geen enkel criterium bevat voor de weergave van de gegevens in de tabel van bijlage III.

49

Gelet op het voorgaande moet dan ook worden vastgesteld dat de Bondsrepubliek Duitsland ten onrechte betoogt dat de Commissie artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005, gelezen in samenhang met artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 en bijlage III bij deze verordening, onjuist heeft uitgelegd.

50

Aan de vaststelling in punt 49 hierboven wordt niet afgedaan door de overige argumenten van de Bondsrepubliek Duitsland.

51

Ten eerste berust het argument dat de Commissie in strijd met richtsnoer nr. 1 heeft gehandeld door te eisen dat de rente jaarlijks wordt berekend, op een onjuiste uitlegging van dat document door de Bondsrepubliek Duitsland. Uit richtsnoer nr. 1 blijkt namelijk dat tot de gegevens die worden opgenomen in de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006, alle bedragen behoren die verband houden met onverschuldigde betalingen, daaronder begrepen de rente en boeten die ter zake van deze betalingen verschuldigd zijn en die aan het einde van het lopende jaar moeten worden geactualiseerd om vast te stellen welke bedragen voor het volgende begrotingsjaar verschuldigd zijn.

52

Ten tweede moet het argument worden afgewezen volgens hetwelk uit het feit dat bij verordening nr. 1306/2013 en uitvoeringsverordening nr. 908/2014 uitdrukkelijk een verplichting is ingevoerd om de rente jaarlijks te berekenen en in de boekhouding te registreren, blijkt dat de Commissie het vóór de inwerkingtreding van die verordeningen niet nodig achtte dat de rente jaarlijks werd berekend en weergegeven. Verordening nr. 1306/2013 en uitvoeringsverordening nr. 908/2014 hebben de juridische situatie met betrekking tot het declareren van de nog te innen rente namelijk niet wezenlijk gewijzigd, aangezien op grond van verordening nr. 1290/2005 en verordening nr. 885/2006 de verplichting bestond om jaarlijks de rente te berekenen en weer te geven.

53

Met name zij opgemerkt dat de relevante bepalingen van verordening nr. 1290/2005 en verordening nr. 885/2006 bij de inwerkingtreding van verordening nr. 1306/2013 en uitvoeringsverordening nr. 908/2014 niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 en artikel 29, onder f), van uitvoeringsverordening nr. 908/2014 wordt in wezen – op grond van bijlage III wat verordening nr. 885/2006 betreft en op grond van bijlage II wat uitvoeringsverordening nr. 908/2014 betreft – dezelfde verplichting opgelegd om de Commissie in kennis te stellen van alle bedragen die aan het einde van een begrotingsjaar nog niet zijn terugbetaald. Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de enkele toevoeging in laatstgenoemde bijlage van een kolom „Z” voor de jaarlijkse declaratie van de rente die nog moet worden geïnd in verband met de vanaf 16 oktober 2014 vastgestelde onregelmatigheden.

54

Anders dan de Bondsrepubliek Duitsland stelt, wordt de gevolgtrekking dat de juridische situatie op het gebied van de declaratie van niet geïnde rente wezenlijk is gewijzigd, bovendien ook niet gewettigd door het feit dat in richtsnoer nr. 5 betreffende de indiening bij de Commissie van de tabellen als bedoeld in de bijlagen II en III bij uitvoeringsverordening nr. 908/2014 voor het begrotingsjaar N een onderscheid tussen „oude” en „nieuwe” onregelmatigheden wordt gemaakt in het model voor de tabel waarnaar artikel 29, onder f), van uitvoeringsverordening nr. 908/2014 verwijst. In navolging van de Commissie dient namelijk te worden opgemerkt dat dit onderscheid enkel wordt gemaakt in verband met de toepassing van de overgangsbepaling van artikel 41, lid 5, van gedelegeerde verordening (EU) nr. 907/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de betaalorganen en andere instanties, het financieel beheer, de goedkeuring van de rekeningen, de zekerheden en het gebruik van de euro (PB 2014, L 255, blz. 18), aangezien in deze bepaling een onderscheid wordt gemaakt tussen de oude gevallen, waarin vóór 16 oktober 2014 een eerste administratief of gerechtelijk proces-verbaal is opgesteld, en de nieuwe gevallen, waarin na 16 oktober 2014 een dergelijke handeling is verricht.

55

Voorts kan de Bondsrepubliek Duitsland niet op goede gronden stellen dat de Commissie blijk heeft gegeven van een tegenstrijdige argumentatie in haar brief van 29 november 2016, die haar definitieve standpunt bevatte. Immers, het criterium met betrekking tot het jaarlijks berekenen en in de boekhouding registreren van de rente is weliswaar niet uitdrukkelijk opgenomen in artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 of artikel 29, onder f), van uitvoeringsverordening nr. 908/2014, maar vloeit niettemin voort uit de bewoordingen van artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006, gelezen in het licht van zowel de algemene opzet van de procedure voor de goedkeuring van de rekeningen als de doelstellingen van de regeling, die in wezen in dezelfde verplichting voorzien als artikel 29, onder f), van uitvoeringsverordening nr. 908/2014.

56

Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat de Commissie niet heeft gehandeld in strijd met artikel 31 en artikel 32, lid 5, van verordening nr. 1290/2005, beide bepalingen gelezen in samenhang met artikel 6, onder h), van verordening nr. 885/2006 en bijlage III bij deze verordening, zodat zij zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er met het oog op de toepassing van de 50/50‑regel een verplichting bestond om de rente over de bedragen die niet zijn teruggevorderd na onregelmatigheden of nalatigheid, jaarlijks te berekenen en te boeken in de tabel van bijlage III bij verordening nr. 885/2006.

[omissis]

 

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

 

Collins

Kancheva

De Baere

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 7 mei 2019.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.