14.8.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 269/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Bratislave (Slowakije) op 24 mei 2017 — PPC Power a.s./Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Daňový úrad pre vybrané daňové subjekty

(Zaak C-302/17)

(2017/C 269/07)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Krajský súd v Bratislave

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: PPC Power a.s.

Verwerende partijen: Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky, Daňový úrad pre vybrané daňové subjekty

Prejudiciële vraag

Moeten de doelstellingen en beginselen van richtlijn 2003/87/EG (1) tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG (2) van de Raad (hierna: „richtlijn”) — te weten (i) het doel om door technologische vooruitgang de uitstoot van broeikasgassen te verminderen (artikel 1 en overwegingen 2 en 20), (ii) het doel de economische ontwikkeling en de eenheid van de interne markt te bewaren, en gelijke concurrentievoorwaarden te handhaven (overwegingen 5 en 7), (iii) het doel financieel en economisch gunstige voorwaarden voor de vermindering van emissies van broeikasgassen te garanderen (artikel 1), het beginsel van rechtszekerheid voor de in artikel 3, onder f), gedefinieerde exploitanten in verband met het feit dat de exploitanten overeenkomstig artikel 9 erop moeten kunnen vertrouwen dat het nationale toewijzingsplan vanaf ten minste achttien maanden voor de aanvang van de betrokken periode ongewijzigd blijft (dat wil zeggen, voor de periode van 2008 tot en met 2012 ten minste vanaf 30 juni 2006), (iv) het vereiste dat de emissierechten kosteloos worden toegewezen (artikel 10), (v) het recht van de in artikel 13, lid 3, tweede alinea, vermelde personen dat voor de emissierechten die zij bezaten en welke [niet] door de lidstaten zijn geannuleerd, vervangende emissierechten worden toegekend als bedoeld in artikel 13, lid 3, eerste alinea — aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling van een lidstaat die aan in deze lidstaat belastingplichtige exploitanten, zoals gedefinieerd in artikel 3, onder f), van de richtlijn, een bijzondere belasting oplegt (i) op de rechtsgrond dat belasting wordt geheven over het beheer van emissierechten (indien zij niet worden gebruikt of verkocht), zonder in aanmerking te nemen of de beheerder daaruit al dan niet voordeel heeft behaald, (ii) indien deze emissierechten aan deze exploitanten waren toegewezen op grond van het nationale toewijzingsplan voor de periode 2008-2012 dat de lidstaat overeenkomstig artikel 9 van de richtlijn aan de Europese Commissie heeft gepresenteerd (dat wil zeggen dat dit plan aan de Europese Commissie en de lidstaten is meegedeeld overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de richtlijn en niet door de Europese Commissie is verworpen als bedoeld in artikel 9, lid 3, van de richtlijn), waarin overeenkomstig artikel 10 van de richtlijn is bepaald dat voor de periode van vijf jaar die ingaat op 1 januari 2008 alle emissierechten kosteloos worden toegewezen, [(iii)] indien het betrokken belastingtarief 80 % van de heffingsgrondslag voor de emissierechten bedraagt, die wordt vastgesteld als de som van de producten van de in elke kalendermaand overgedragen (verkochte) emissierechten en de gemiddelde marktprijs van de emissierechten in de aan de overdracht voorafgaande maand, en het product van de niet-gebruikte emissierechten en de gemiddelde marktprijs van de emissierechten in het betrokken kalenderjaar, [(iv)] indien de gemiddelde marktprijzen zijn berekend als rekenkundig gemiddelde van de prijzen van de laatste transactie die op een dag is verricht (dat wil zeggen, de heffing hangt niet af van de prijs waarvoor de emissierechten werkelijk zijn verkocht)?


(1)  PB 2003, L 275, blz. 32.

(2)  PB 1996, L 257, blz. 26.