24.7.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 239/22


Hogere voorziening ingesteld op 30 maart 2017 door de Republiek Polen tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 19 januari 2017 in zaak T-701/15, Stock Polska/EUIPO — Lass & Steffen (LUBELSKA)

(Zaak C-162/17 P)

(2017/C 239/28)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Republiek Polen (vertegenwoordiger: B. Majczyna)

Andere partij in de procedure: Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Negende kamer) van 19 januari 2017, Stock Polska/EUIPO — Lass & Steffen (LUBELSKA), T-701/15, in zijn geheel vernietigen;

de zaak terugverwijzen naar het Gerecht, en

beslissen dat elke partij haar eigen kosten draagt.

Middelen en voornaamste argumenten

De Republiek Polen concludeert tot vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie (Negende kamer) van 19 januari 2017, Stock Polska/EUIPO — Lass & Steffen (LUBELSKA), T-701/15 en tot terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht.

In het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep afgewezen van het in Lublin gevestigde Stock Polska sp. z o.o. tegen de beslissing van de kamer van beroep van het Bureau voor Harmonisatie binnen de Interne Markt (BHIM; thans, na naamswijziging, Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie, hierna: „EUIPO”) van 24 september 2015 in zaak R 1788/2014-5, waarbij de beslissing van het EUIPO van 14 mei 2014 om voor Stock Polska sp. z o.o. geen Uniemerk in te schrijven, werd gehandhaafd.

Bij het arrest van het Gerecht en de voorafgaande beslissingen van het EUIPO werd geweigerd om het merk „Lubelska” in te schrijven vanwege de gelijkenis ervan met het merk „Lubeca”, welke gelijkenis in Duitsland, waar de producten van het oudere merk „Lubeca” bescherming genieten, bij het publiek tot verwarring kan leiden wat de oorsprong betreft van de waren die door dat merk worden aangeduid in de zin van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk.

De Republiek Polen voert in hogere voorziening de volgende middelen aan tegen het bestreden arrest:

Eerste middel: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Uniemerk (1)

door het bestaan van gevaar van verwarring niet globaal te beoordelen op basis van een algemene indruk, waarbij rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende elementen van het teken, en dit met name vanwege de ongerechtvaardigde beperking van de beoordeling van de gelijkenis van een teken van het oudere merk tot één element van dat teken (woordelement).

Het Gerecht heeft ten onrechte de mogelijkheid aanvaard om de beoordeling van de gelijkenis tussen twee merken te beperken door slechts één van de elementen van een samengesteld merk (woordelement) te onderzoeken en dit te vergelijken met het andere merk, daarbij van deze beoordeling het beeldelement uit te sluiten zonder eerst vast te stellen of het woordelement het dominerende element vormt en het beeldelement niet van belang is. Het Gerecht heeft slechts vastgesteld dat het beeldelement een zwak onderscheidend vermogen heeft, zonder rekening te houden met het feit dat een zwak onderscheidend vermogen van een bestanddeel niet hoeft te betekenen dat dat element niet dominerend is.

Tweede middel: schending van artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 en de beginselen van gelijke behandeling, behoorlijk bestuur en rechtszekerheid door geen rekening te houden met het feit dat het EUIPO is afgeweken van zijn eerdere besluitvorming, zoals geformuleerd in de EUIPO-richtlijnen, en dus door een beslissing te aanvaarden die in strijd is met die besluitvorming.

Het Gerecht is voorbijgegaan aan het feit dat het EUIPO is afgeweken van zijn eerdere besluitvorming, zoals geformuleerd in de EUIPO-richtlijnen, met betrekking tot artikel 8, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, terwijl er geen bijzondere redenen waren om daarvan af te wijken.

a)

de vaststelling van het feit dat het algemeen bekend is, dat de gemiddelde Duitse consument niet de betekenis kent van de naam Lubeca, zonder rekening te houden met het feit dat de mate van kennis van de Latijnse namen van steden (namelijk „Lubeca” voor Lübeck) geen verband houdt met de kennis van het Latijn als zodanig en ook niet met het feit dat consumenten van alcoholische dranken belang hechten aan de geografische herkomst van die dranken, en

b)

de vaststelling dat het algemeen bekend is dat een kroon een beeldelement is dat cournant wordt gebruikt op etiketten van alcoholische dranken.

a)

niet is aangegeven welk van de elementen van het teken door het Gerecht werd beschouwd als dominerend, en

b)

niet is aangegeven op grond waarvan de aanname is gerechtvaardigd dat de betekenis van het woord „Lubeca” bij de gemiddelde Duitse consument niet bekend is.


(1)  PB 2009, L 78, blz. 1.