19.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/12


Hogere voorziening ingesteld op 21 maart 2017 door Internacional de Productos Metálicos, S.A. tegen de beschikking van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 januari 2017 in zaak T-217/16, Internacional de Productos Metálicos/Commissie

(Zaak C-145/17 P)

(2017/C 195/17)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Internacional de Productos Metálicos, S.A. (vertegenwoordigers: C. Cañizares Pacheco, E. Tejedor de la Fuente en A. Monreal Lasheras, abogados)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 25 januari 2017 in zaak T-217/16;

terugverwijzing van zaak T-217/16 naar het Gerecht van de Europese Unie voor een uitspraak over de beperking in de tijd die is neergelegd in artikel 2 van uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016;

veroordeling van de Europese Commissie in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Met het eerste middel in hogere voorziening wordt gesteld dat verzoekster procesbevoegdheid heeft om bij het Gerecht een beroep tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening 2016/278 (1) in te stellen, aangezien is voldaan aan de vereisten van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Zoals bekend zijn deze vereisten: i) rechtstreekse en individuele geraaktheid door de bestreden handeling of ii) rechtstreekse geraaktheid door regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen.

Wat de rechtstreekse en individuele geraaktheid door de bestreden handeling betreft, stelt het Gerecht de aanwezigheid van rechtstreekse geraaktheid van verzoekster nergens ter discussie. Voorts is er bij verzoekster sprake van individuele geraaktheid, aangezien de betrokken verordening alle importeurs raakt die in hun enig document (ED) GN-codes of TARIC-codes hebben vermeld die betrekking hebben op de producten waarvoor antidumpingrechten golden van het boekjaar 2009 (inwerkingtreding van verordening nr. 91/2009) tot en met het boekjaar 2016 (inwerkingtreding van verordening nr. 2016/278). Die importeurs vormen dus een „beperkte kring van marktdeelnemers”, aangezien de beperking van de gevolgen van de intrekking van de antidumpingrechten hen concreet en specifiek raakt.

Wat daarnaast de rechtstreekse geraaktheid door regelgevingshandelingen die geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengen betreft, wordt benadrukt dat er geen uitvoeringshandelingen van verordening 2016/278 bestaan. In dit verband zijn de heffingen waarnaar het Gerecht verwijst als uitvoeringshandelingen van de verordening, geen maatregelen in die zin, aangezien de enige heffingsbesluiten die verzoekster heeft ontvangen, waren gebaseerd op verordening nr. 91/2009 (2), en zij geen enkel heffingsbesluit heeft ontvangen op basis van het bepaalde in de litigieuze verordening (verordening 2016/278). Dit wordt bewezen door de omstandigheid dat de heffingen die destijds door de Spaanse belastingdienst aan verzoekster werden opgelegd, zijn uitgevaardigd vóór de inwerkingtreding van de litigieuze verordening.

Het litigieuze artikel 2 is dus een autonome norm die geen latere handeling behoeft om rechtsgevolgen te doen ontstaan vanaf de dag van inwerkingtreding ervan, aangezien daarbij enkel antidumpingrechten worden ingetrokken wegens de onverenigbaarheid van die rechten met de Antidumpingovereenkomst en de GATT.

Bovendien wordt bij de verordening een verplichting opgelegd om iets niet te doen (de Spaanse Staat wordt gelast om geen antidumpingrechten meer te heffen), hetgeen verhindert dat belastinghandelingen worden vastgesteld waartegen kan worden opgekomen bij de nationale rechter, zodat het instellen van een beroep tot nietigverklaring voor verzoekster de enige mogelijkheid is om artikel 2 van verordening 2016/278 aan te vechten.

Gelet op het bovenstaande staat het volgens verzoekster vast dat zij bevoegd is om krachtens artikel 263 VWEU beroep tot nietigverklaring van artikel 2 van verordening 2016/278 in te stellen, aangezien die verordening gezien haar aard en inhoud geen uitvoeringsmaatregelen met zich brengt.

2.

Het tweede middel in hogere voorziening betreft verzoeksters verzoek bij het Gerecht om terugwerkende kracht te verlenen aan de gevolgen van artikel 1 van de litigieuze verordening. In dit verband stelt verzoekster, anders dan het Gerecht in de bestreden beschikking, waarin het verklaart dat het niet bevoegd is om terugwerkende kracht te verlenen aan artikel 1 van de verordening, dat deze terugwerkende kracht een noodzakelijk gevolg is van de nietigverklaring van artikel 2 van de verordening, aangezien bij dat artikel de beperking in de tijd is vastgesteld waarvan de gepastheid het voorwerp was van het niet-ontvankelijk verklaarde beroep tot nietigverklaring. Het door verzoekster geformuleerde verzoek om terugwerkende kracht aan artikel 1 van de verordening te verlenen is dus in alle opzichten ontvankelijk, aangezien deze terugwerkende kracht impliciet moet worden aanvaard zodra artikel 2 van de verordening nietig is verklaard.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/278 van de Commissie van 26 februari 2016 tot intrekking van het definitieve antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot bepaalde soorten uit Maleisië verzonden ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (PB 2016, L 52, blz. 24).

(2)  Verordening (EG) nr. 91/2009 van de Raad van 26 januari 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde soorten ijzeren of stalen bevestigingsmiddelen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2009, L 29, blz. 1).