10.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 112/22


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberlandesgericht Düsseldorf (Duitsland) op 26 januari 2017 — Fashion ID GmbH & Co.KG/Verbraucherzentrale NRW eV

(Zaak C-40/17)

(2017/C 112/32)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberlandesgericht Düsseldorf

Partijen in het hoofdgeding

Appellante: Fashion ID GmbH & Co.KG

Geïntimideerde: Verbraucherzentrale NRW eV

Andere partijen: Facebook Ireland Limited, Landesbeauftragte für Datenschutz und Informationsfreiheit Nordrhein-Westfalen

Prejudiciële vragen

1.

Staat de regeling van de artikelen 22, 23 en 24 van richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (1) in de weg aan een nationale regeling die, naast de bevoegdheden tot optreden van de gegevensbeschermingsautoriteiten en de beroepsmogelijkheden van de betrokkenen, ook voorziet in de bevoegdheid voor verenigingen van algemeen nut die consumentenbelangen behartigen om in geval van inbreuken op te treden tegen de inbreukmaker?

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord:

2.

Is in een geval als het onderhavige, waarin iemand in zijn website programmeercode integreert die de browser van de gebruiker content van een derde doet opvragen en daartoe persoonsgegevens aan de derde doet toekomen, de persoon die deze code integreert de „voor de verwerking verantwoordelijke” in de zin van artikel 2, onder d), van richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23 november 1995, blz. 31), wanneer hij zelf geen invloed kan uitoefenen op deze gegevensverwerkingshandeling?

3.

Indien de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord: moet artikel 2, onder d), van richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens aldus worden uitgelegd, dat het de aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid in die zin uitputtend regelt dat het in de weg staat aan een civielrechtelijke vordering tegen een derde die weliswaar niet de „voor de verwerking verantwoordelijke” is, maar ten grondslag ligt aan de verwerkingshandeling, zonder daarop invloed uit te oefenen?

4.

Welk „gerechtvaardigd belang” moet in een geval als het onderhavige in aanmerking worden genomen bij de ingevolge artikel 7, onder f), van richtlijn 95/46/EG te maken afweging? Het belang bij het opnemen van content van derden of het belang van de derde?

5.

Tegenover wie moet in een geval als het onderhavige de ingevolge artikel 7, onder a), en artikel 2, onder h), van richtlijn 95/46/EG te geven toestemming worden verleend?

6.

Geldt in een situatie als de onderhavige de verplichting tot informatieverstrekking van artikel 10 van richtlijn 95/46/EG ook voor de beheerder van een website die de content van een derde heeft opgenomen en zo ten grondslag ligt aan de verwerking van persoonsgegevens door de derde?


(1)  PB L 281, blz. 31.