10.4.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 112/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof (Oostenrijk) op 18 januari 2017 — Österreichischer Gewerkschaftsbund, Gewerkschaft öffentlicher Dienst/Republiek Oostenrijk

(Zaak C-24/17)

(2017/C 112/29)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Österreichischer Gewerkschaftsbund, Gewerkschaft öffentlicher Dienst

Verwerende partij: Republiek Oostenrijk

Prejudiciële vragen

1.1.

Moet het Unierecht, in het bijzonder de artikelen 1, 2 en 6 van richtlijn 2000/78/EG (1) juncto artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling, waarbij een (met betrekking tot de inaanmerkingneming van vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde tijdvakken van dienstverband) op grond van leeftijd discriminerend bezoldigingsstelsel door een nieuw bezoldigingsstelsel wordt vervangen, maar de overgang van de reeds aangestelde arbeidscontractanten naar het nieuwe bezoldigingsstelsel aldus plaatsvindt dat het nieuwe bezoldigingsstelsel met terugwerkende kracht op het tijdstip van de inwerkingtreding van de ten grondslag liggende wet van kracht wordt, waarbij de eerste inschaling in het nieuwe bezoldigingsstelsel evenwel plaatsvindt op basis van de overeenkomstig het oude bezoldigingsstelsel voor een bepaalde overgangsmaand (februari 2015) daadwerkelijk uitbetaalde bezoldiging, zodat de eerdere discriminatie op grond van leeftijd wat de financiële gevolgen ervan betreft voortduurt?

1.2.

Indien vraag 1.1. bevestigend wordt beantwoord:

Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 17 van richtlijn 2000/78/EG, aldus worden uitgelegd dat de reeds aangestelde arbeidscontractanten die met betrekking tot de inaanmerkingneming van de vóór de leeftijd van 18 jaar vervulde tijdvakken van dienstverband in het oude bezoldigingsstelsel zijn gediscrimineerd, financieel moeten worden gecompenseerd wanneer deze discriminatie op grond van leeftijd ook na de overgang naar het nieuwe bezoldigingsstelsel wat de financiële gevolgen ervan betreft voortduurt?

1.3.

Indien vraag 1.1. ontkennend wordt beantwoord:

Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, aldus worden uitgelegd dat het hierin verankerde fundamentele recht op effectieve rechterlijke bescherming zich verzet tegen een nationale regeling, volgens welke het oude discriminerende bezoldigingsstelsel in lopende en toekomstige procedures niet meer van toepassing is en bij de overgang van de bezoldiging van de reeds aangestelde arbeidscontractanten naar het nieuwe bezoldigingsstelsel enkel wordt uitgegaan van de voor de overgangsmaand te bepalen respectievelijk uitbetaalde bezoldiging?

2.

Moet het Unierecht, in het bijzonder artikel 45 VWEU, artikel 7, lid 1, van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (2), en de artikelen 20 en volgende van het Handvest, aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling volgens welke eerder vervulde tijdvakken van dienstverband van een arbeidscontractant

in een dienstverband met een lokale overheid of een intercommunaal samenwerkingsverband van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, de Republiek Turkije, de Zwitserse Bondsstaat, een orgaan van de Europese Unie of een intergouvernementele organisatie, waarbij Oostenrijk is aangesloten, onder andere volledig,

in een dienstverband met een andere werkgever enkel bij het verrichten van relevante beroepswerkzaamheden of het volgen van een relevante praktijkstage tot maximaal tien jaar in aanmerking kunnen worden genomen?


(1)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep; PB L 303, blz. 16

(2)  P L 141, blz. 1.