ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

19 december 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 1083/2006 – Artikel 2, punt 4 – Begrip ‚begunstigde’ – Artikel 80 – Verbod op het in mindering brengen of inhouden van bedragen over betalingen – Andere specifieke heffing of andere heffing met gelijke werking – Begrip – Studiebeurs medegefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds – Gelijkstelling met inkomsten uit loondienst – Inhouding als voorschot op de inkomstenbelasting vermeerderd met aanvullende regionale en gemeentelijke heffingen”

In zaak C‑667/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Commissione Tributaria Provinciale di Cagliari (belastingrechter in eerste aanleg van de provincie Cagliari, Italië) bij beslissing van 10 juli 2017, ingekomen bij het Hof op 24 november 2017, in de procedure

Francesca Cadeddu

tegen

Agenzia delle Entrate – Direzione provinciale di Cagliari,

Regione Autonoma della Sardegna,

Regione autonoma della Sardegna – Agenzia regionale per il lavoro,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: F. Biltgen, president van de Achtste kamer, waarnemend voor de president van de Tiende kamer (rapporteur), E. Levits en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

Francesca Cadeddu, vertegenwoordigd door G. Dore, S. Garau en A. Vinci, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door A. Venturini, avvocato dello Stato,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Jiménez García als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B.‑R. Killmann en P. Arenas als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, punt 4, en artikel 80 van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 (PB 2006, L 210, blz. 25).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Francesca Cadeddu enerzijds en de Agenzia delle Entrate – Direzione provinciale di Cagliari (belastingdienst van de provinciale directie van Cagliari, Italië) (hierna: „belastingdienst”), de Regione autonoma della Sardegna (autonome regio Sardinië, Italië) en de Regione autonoma della Sardegna – Agenzia regionale per il lavoro (autonome regio Sardinië – regionaal agentschap voor de werkgelegenheid, Italië) anderzijds met betrekking tot de inhoudingen over het bedrag dat als studiebeurs aan Cadeddu is toegewezen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

In artikel 2 van verordening nr. 1083/2006, met als opschrift „Definities”, is bepaald:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[…]

3)

‚concrete actie’: een project dat, of een groep projecten die door de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma of onder haar verantwoordelijkheid volgens de door het Comité van toezicht vastgestelde criteria is gekozen en dat/die door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van [de] prioritaire as waaronder het project of de groep projecten valt;

4)

‚begunstigde’: een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de privésector die belast is met het initiatief nemen tot of het initiatief nemen tot en de tenuitvoerlegging van concrete acties. In het kader van de steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87 van het [EG-]Verdrag zijn begunstigden overheids- of privébedrijven die een afzonderlijk project uitvoeren en staatssteun ontvangen;

[…]”

4

Volgens artikel 80 van deze verordening „vergewissen [de lidstaten] […] zich ervan dat de voor het verrichten van de betalingen verantwoordelijke instanties ervoor zorgen dat de begunstigden het volledige bedrag van de overheidsbijdrage zo spoedig mogelijk en volledig ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.”

Italiaans recht

5

De decreto del Presidente della Republica n. 917 – Approvazione del testo unico delle imposte sui redditi (presidentieel decreet nr. 917 tot goedkeuring van de eenvormige tekst betreffende de inkomstenbelasting) van 22 december 1986 (gewoon supplement bij GURI nr. 302 van 31 december 1986) zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het hoofdgeding (hierna: „TUIR”), bepaalt in artikel 50, lid 1, onder c):

„1.   Worden met inkomsten uit arbeid in loondienst gelijkgesteld:

[…]

c)

alle bedragen die door wie dan ook als studiebeurs, toelage, premie of subsidie zijn uitbetaald voor studie of beroepsopleidingen, indien de begunstigde niet in loondienst van de betalende entiteit is;

[…]”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6

De Direzione Generale dell’Assessorato del Lavoro, Formazione Professionale, Cooperazione e Sicurezza Sociale (directoraat-generaal van het regionale ministerie van Werkgelegenheid, Beroepsopleidingen, Samenwerking en Sociale Zekerheid, Italië) heeft, als de beheersautoriteit voor het operationele programma ter versterking van het systeem voor hoger onderwijs op Sardinië (Italië), gekozen voor de financiering van het „Master and Back”-programma dat met name bestond in de ondersteuning van zowel studenten uit het postdoctorale systeem als onderzoekers.

7

Bij besluit van 8 april 2011 heeft de Regione autonoma della Sardegna – Agenzia regionale per il lavoro aan verzoekster in het hoofdgeding een studiebeurs ten bedrage van 69818 EUR toegekend, die was medegefinancierd uit het Europees Sociaal Fonds (ESF).

8

Bij de toekenning van deze studiebeurs heeft de Regione autonoma della Sardegna – Agenzia regionale per il lavoro, voor de rekening van de belastingdienst, een voorschot ten bedrage van 19481,29 EUR op de inkomstenbelasting voor natuurlijke personen ingehouden, vermeerderd met de regionale en gemeentelijke heffingen ten bedrage van respectievelijk 859,28 EUR en 349 EUR.

9

Volgens verzoekster in het hoofdgeding zijn deze inhoudingen in strijd met artikel 80 van verordening nr. 1083/2006. Zij heeft daarom een verzoek tot teruggaaf ingediend bij de belastingdienst.

10

Bij besluit van 6 april 2016 heeft de belastingdienst dit verzoek afgewezen op grond dat, ten eerste, een studiebeurs overeenkomstig artikel 50, lid 1, onder c), TUIR moet worden gelijkgesteld met inkomen en, ten tweede, de ontvanger van een studiebeurs niet kan worden aangemerkt als „begunstigde” van medefinanciering in de zin van artikel 80 van verordening nr. 1083/2006.

11

Bij beroep dat op 30 juni bij de Commissione Tributaria Provinciale di Cagliari (belastingrechter in eerste aanleg van Cagliari, Italië) is ingediend, heeft verzoekster in het hoofdgeding nietigverklaring van dat besluit gevorderd, in hoofdzaak op grond van een tegenstrijdigheid tussen de bepalingen in verordening nr. 1083/2006 die verbieden bedragen in mindering te brengen of in te houden op het bedrag dat de begunstigden is toegekend, en de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke studiebeurzen zijn onderworpen aan de inkomstenbelasting.

12

De verwijzende rechter wenst te vernemen of het begrip „begunstigde” in de zin van artikel 2, punt 4, van verordening nr. 1083/2006 ook geldt voor een natuurlijke persoon die een studiebeurs ontvangt, en of het begrip „in mindering worden gebracht of worden ingehouden”, zoals bepaald in artikel 80 van verordening nr. 1083/2006, betrekking heeft op de door de nationale regeling inzake inkomstenbelasting voor natuurlijke personen bedoelde inhoudingen. Volgens hem is de Italiaanse rechtspraak op dat punt niet uniform, aangezien sommige Italiaanse rechters toestaan dat bedragen in mindering worden gebracht op financiering uit het ESF, terwijl andere dit weigeren.

13

In die omstandigheden heeft de Commissione Tributaria Provinciale di Cagliari de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten artikel 80 van verordening [nr. 1083/2006] en artikel 2, punt 4, van deze verordening aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een regeling als die van artikel 50, lid 1, onder c), [TUIR], op grond waarvan ‚c) alle bedragen die door wie dan ook als studiebeurs, toelage, premie of subsidie zijn uitbetaald voor studie of beroepsopleidingen, indien de begunstigde niet in loondienst van de betalende entiteit is’, aan inkomsten uit loondienst worden gelijkgesteld en derhalve onderworpen zijn aan inkomstenbelasting, ook indien de studiebeurs is betaald uit Europese structuurfondsen?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

14

Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 80 van verordening nr. 1083/2006, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 4, van die verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale belastingregeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan inkomstenbelasting voor natuurlijke personen wordt geheven over de bedragen die hun als studiebeurzen worden toegekend door het overheidsorgaan dat belast is met de uitvoering van het door de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma in de zin van artikel 2, lid 3, van die verordening gekozen en uit Europese structuurfondsen gefinancierde project.

15

Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de directe belastingen weliswaar tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, doch dat deze niettemin verplicht zijn die bevoegdheid in overeenstemming met het Unierecht uit te oefenen (zie in die zin arresten van 7 september 2004, Manninen,C‑319/02, EU:C:2004:484, punt 19, en 25 oktober 2007, Porto Antico di Genova,C‑427/05, EU:C:2007:630, punt 10).

16

In het bijzonder mag de nationale regeling de werking van het in verordening nr. 1083/2006 voorziene mechanisme van de structuurfondsen niet belemmeren (zie in die zin arrest van 25 oktober 2007, Porto Antico di Genova,C‑427/05, EU:C:2007:630, punt 10).

17

Dienaangaande bepaalt artikel 80 van verordening nr. 1083/2006 dat „[de] lidstaten […] zich ervan [vergewissen] dat de voor het verrichten van de betalingen verantwoordelijke instanties ervoor zorgen dat de begunstigden het volledige bedrag van de overheidsbijdrage zo spoedig mogelijk en volledig ontvangen.”

18

Met het verbod op elke aftrek over het bedrag van de financiële bijdrage van de Europese Unie, herinnert artikel 80 van verordening nr. 1083/2006 enkel aan de regel dat financiële steun van de Europese Unie volledig moet worden betaald, welke regel reeds was opgenomen in andere wetgeving, met name in artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB 1988, L 374, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB 1993, L 193, blz. 20).

19

Wat deze bepaling betreft, die luidt dat „[op] de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen […] geen sommen [mogen] worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd”, heeft het Hof benadrukt dat dit verbod van inhoudingen niet op zuiver formele wijze kan worden uitgelegd en dat het noodzakelijkerwijs moet gelden voor alle lasten die rechtstreeks en intrinsiek verband houden met de uitkeringen (zie in die zin arresten van 5 oktober 2006, Commissie/Portugal,C‑84/04, EU:C:2006:640, punt 35, en 25 oktober 2007, Porto Antico di Genova,C‑427/05, EU:C:2007:630, punt 13).

20

Anderzijds belemmert een heffing die losstaat van het al dan niet ontvangen van subsidies van de Unie en die niet specifiek verbonden is aan de toegekende bedragen, maar die zonder onderscheid op alle inkomsten van de eindbegunstigde toepasselijk is, de werking van ingevoerde mechanismen door het Unierecht niet, ook al heeft zij tot gevolg dat de het bedrag van de ontvangen subsidies van de Unie wordt verlaagd (zie in die zin arrest van 25 oktober 2007, Porto Antico di Genova,C‑427/05, EU:C:2007:630, punten 16 en 18).

21

Aangezien de verschillende steunmaatregelen gemeen hebben dat zij uit de begroting van de Unie worden gefinancierd en de betalingsregels die op deze maatregelen van toepassing zijn op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd (zie in die zin arrest van 5 oktober 2006, Commissie/Portugal,C‑84/04, EU:C:2006:640, punt 32), blijft de rechtspraak van het Hof met betrekking tot de volledige betaling van financiële steun in de context van artikel 21, lid 3, tweede alinea, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2082/93, van toepassing op artikel 80 van verordening nr. 1083/2006.

22

Niettemin moet rekening worden gehouden met de bijzonderheden van de verschillende betrokken mechanismen. In tegenstelling tot andere regelingen die met de term „eindbegunstigde” verwijzen naar de natuurlijke of rechtspersoon die de ontvanger is van de toegewezen bedragen, definieert artikel 2, punt 4, van verordening nr. 1083/2006 de „begunstigde” namelijk uitdrukkelijk als „een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de privésector die belast is met het initiatief nemen tot of het initiatief nemen tot en de tenuitvoerlegging van concrete acties.”

23

Volgens artikel 2, punt 3, van deze verordening wordt onder de tem „concrete actie” verstaan een „project dat, of een groep projecten die door de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma […] is gekozen en dat/die door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van [de] prioritaire as waaronder het project of de groep projecten valt.”

24

Bijgevolg wordt met de in artikel 80 van verordening nr. 1083/2006 bedoelde volledige betaling van de steun gedoeld op de betaling aan de actoren, instanties of ondernemingen uit de overheids- of de privésector die belast zijn met het initiatief nemen tot, of het initiatief nemen tot én de tenuitvoerlegging van de door de beheersautoriteit gekozen projecten van het betrokken operationele programma ter verwezenlijking van de doelstellingen van de prioritaire as.

25

In dit geval blijkt uit het bij het Hof ingediende dossier dat de beheersautoriteit in het kader van het operationele programma ter versterking van het systeem van het hoger onderwijs op Sardinië het project „Master and Black” heeft gekozen, bestaande in de toekenning van studiebeurzen aan zowel studenten uit het postdoctorale systeem als onderzoekers, waarvan de selectie onder verantwoordelijkheid viel van de Regione autonoma della Sardegna – Agenzia regionale per il lavoro als onderdeel van de uitvoering van het genoemde project.

26

Hieruit volgt dat verzoekster in het hoofdgeding, ook al was zij persoonlijk de ontvanger van de bedragen die waren toegekend in het kader van het door het ESF gekozen en medegefinancierde project, niet kan worden aangemerkt als „begunstigde” in de zin van artikel 2, punt 4, van verordening nr. 1083/2006, daar die hoedanigheid toekomt aan de Regione autonoma della Sardegna – Agenzia regionale per il lavoro. Derhalve geldt het beginsel van volledige betaling van de uit de begroting van de Unie toegekende bedragen, zoals bedoeld in artikel 80 van verordening nr. 1083/2006, voor laatstgenoemde.

27

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 80 van verordening nr. 1083/2006, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 4, van die verordening, aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale belastingregeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan inkomstenbelasting voor natuurlijke personen wordt geheven over de bedragen die hun als studiebeurzen worden toegekend door het overheidsorgaan dat belast is met de uitvoering van het door de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma in de zin van artikel 2, punt 3, van die verordening gekozen en uit Europese structuurfondsen gefinancierde project.

Kosten

28

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 80, van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999, gelezen in samenhang met artikel 2, punt 4, van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale belastingregeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan inkomstenbelasting voor natuurlijke personen wordt geheven over de bedragen die hun als studiebeurzen worden toegekend door het overheidsorgaan dat belast is met de uitvoering van het door de beheersautoriteit van het betrokken operationele programma in de zin van artikel 2, lid 3, van die verordening gekozen en uit Europese structuurfondsen gefinancierde project.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.