Zaak C‑625/17

Vorarlberger Landes- und Hypothekenbank AG

tegen

Finanzamt Feldkirch

(verzoek van het Verwaltungsgerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Artikelen 56 en 63 VWEU – Vrij verrichten van diensten en vrij verkeer van kapitaal – Kredietinstellingen – Stabiliteitsheffing en bijzondere bijdrage aan deze heffing, bepaald op basis van het niet-geconsolideerde balanstotaal van de in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen – Opneming van grensoverschrijdende banktransacties – Daarvan uitgesloten transacties van dochterondernemingen in een andere lidstaat – Verschil in behandeling – Beperking – Rechtvaardiging”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 november 2018

Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Belastingwetgeving – Belasting van kredietinstellingen – Nationale regeling die voorziet in een stabiliteitsheffing en een bijzondere bijdrage aan deze heffing, bepaald op basis van het niet-geconsolideerde balanstotaal van ingezeten kredietinstellingen – Opname van diensten die door de kredietinstelling zonder tussenkomst van een buitenlandse vaste inrichting aan niet-ingezeten klanten worden verleend – Uitsluiting van diensten die door niet-ingezeten dochterondernemingen aan niet-ingezeten klanten worden verleend – Toelaatbaarheid

(Art. 56 VWEU)

Artikel 56 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als in het hoofdgeding, op grond waarvan de in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen die, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, diensten verlenen aan hun klanten in andere lidstaten zonder een beroep te doen op in die lidstaten gevestigde vaste inrichtingen, een heffing moeten betalen die wordt vastgesteld op basis van het „gemiddelde niet-geconsolideerde balanstotaal”, dat de banktransacties omvat die door deze instellingen rechtstreeks met onderdanen van andere lidstaten worden verricht, terwijl soortgelijke transacties door dochterondernemingen van in Oostenrijk gevestigde kredietinstellingen niet onder deze regeling vallen wanneer deze dochterondernemingen in andere lidstaten zijn gevestigd.

(zie punt 44 en dictum)