Zaak C‑617/17
Powszechny Zakład Ubezpieczeń na Życie S.A.
tegen
Prezes Urzędu Ochrony Konkurencji i Konsumentów
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sąd Najwyższy)
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 april 2019
„Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Artikel 82 EG – Misbruik van machtspositie – Verordening (EG) nr. 1/2003 – Artikel 3, lid 1 – Toepassing van het nationale mededingingsrecht – Besluit van de nationale mededingingsautoriteit waarbij een boete wordt opgelegd op grond van het nationale recht en een boete op grond van het Unierecht – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 50 – Beginsel ne bis in idem – Toepasselijkheid”
Machtspositie – Unierecht – Nationaal recht – Parallelle toepassing – Gevolgen – Toepassing van het nationale recht in het geval dat de Commissie geen procedure tot vaststelling van een besluit op grond van verordening nr. 1/2003 heeft ingeleid – Verplichting voor de nationale autoriteiten om ook artikel 82 EG toe te passen
(Art. 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 3, lid 1)
(zie punten 25, 26)
Mededinging – Geldboeten – Besluit van de nationale mededingingsautoriteit waarbij een boete wordt opgelegd op grond van het nationale recht en een boete op grond van het Unierecht – Schending van het beginsel ne bis in idem – Geen – Voorwaarde – Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel
(Art. 10 en 82 EG; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 50; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 3, lid 1, en art. 5)
(zie punten 28‑39 en dictum)
Samenvatting
In het op 3 april 2019 gewezen arrest Powszechny Zakład Ubezpieczeń na Życie (C‑617/17) heeft het Hof zich in wezen uitgesproken over de uitlegging van het in artikel 50 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vastgestelde beginsel ne bis in idem. Dat arrest is uitgesproken in het kader van een geding tussen Powszechny Zakład Ubezpieczeń na Życie S.A, een verzekeringsmaatschappij, en de Poolse mededingingsautoriteit, over een besluit waarbij die autoriteit aan de verzekeringsmaatschappij een geldboete voor schending van het nationale mededingingsrecht en een geldboete voor schending van het Europese mededingingsrecht heeft opgelegd wegens misbruik van machtspositie.
In dat verband heeft het Hof geoordeeld dat het beginsel ne bis in idem zich niet ertegen verzet dat een nationale mededingingsautoriteit een onderneming bij hetzelfde besluit een geldboete wegens schending van het nationale mededingingsrecht en een geldboete wegens schending van artikel 82 EG oplegt. In een dergelijke situatie dient de nationale mededingingsautoriteit niettemin ervoor te zorgen dat de geldboeten tezamen in verhouding staan tot de aard van de inbreuk.
In dat opzicht heeft het Hof benadrukt dat uit zijn rechtspraak volgt dat het beginsel ne bis in idem beoogt te vermijden dat een onderneming opnieuw wordt veroordeeld of vervolgd, hetgeen veronderstelt dat deze onderneming is veroordeeld of niet-aansprakelijk is verklaard bij een eerdere beslissing waartegen geen beroep meer openstaat.
Bijgevolg heeft het Hof geconcludeerd dat het beginsel ne bis in idem geen toepassing vindt in een situatie waarin de nationale mededingingsautoriteit, overeenkomstig artikel 3, lid 1, van verordening nr. 1/2003 ( 1 ), het nationale mededingingsrecht parallel met het mededingingsrecht van de Unie toepast en een onderneming krachtens artikel 5 van deze verordening bestraft door haar bij hetzelfde besluit zowel een geldboete op te leggen wegens schending van het nationale mededingingsrecht als een geldboete wegens schending van het mededingingsrecht van de Unie.
( 1 ) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).