ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

21 november 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Zelfstandige handelsagenten – Richtlijn 86/653/EEG – Artikel 1, lid 2 – Begrip ‚zelfstandige handelsagent’ – Zelfstandige tussenpersoon die zijn activiteit uitoefent vanuit de onderneming van de principaal – Vervulling van andere taken dat die welke verband houden met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal”

In zaak C‑452/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal de commerce de Liège (rechtbank van koophandel Luik, België) bij beslissing van 20 juli 2017, ingekomen bij het Hof op 27 juli 2017, in de procedure

Zako SPRL

tegen

Sanidel SA,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, president van de Zevende kamer, waarnemend voor de president van de Vierde kamer, K. Jürimäe (rapporteur), C. Lycourgos, E. Juhász en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: V. Giacobbo-Peyronnel, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 mei 2018,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

Sanidel SA, vertegenwoordigd door H. Deckers, avocat,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze, M. Hellmann en E. Lankenau als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Garofoli, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux en L. Malferrari als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juli 2018,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB 1986, L 382, blz. 17).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Zako SPRL en Sanidel SA over de betaling van vergoedingen voor werkzaamheden en van provisies na de beëindiging van de overeenkomst tussen deze twee vennootschappen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De tweede en de derde overweging van richtlijn 86/653 luiden als volgt:

„Overwegende dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging binnen de [Europese Unie] de concurrentieverhoudingen en de uitoefening van het beroep aanzienlijk beïnvloeden en de mate waarin de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen worden beschermd, evenals de zekerheid in het handelsverkeer, aantasten; dat voorts deze verschillen de totstandkoming en de werking van handelsagentuurovereenkomsten tussen een principaal en een handelsagent die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, ernstig kunnen belemmeren;

Overwegende dat het goederenverkeer tussen de lidstaten moet plaatsvinden onder soortgelijke omstandigheden als binnen een enkele markt, hetgeen de onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten vereist, voor zover zulks voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt noodzakelijk is; dat in dit verband de verwijzingsregels van het internationaal privaatrecht, zelfs indien zij zijn geünificeerd, de hierboven vermelde nadelen op het gebied van de handelsvertegenwoordiging niet opheffen, en dat daarom niet kan worden afgezien van de voorgestelde harmonisatie”.

4

Artikel 1 van deze richtlijn bepaalt:

„1.   De in deze richtlijn voorgeschreven harmonisatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de betrekkingen tussen handelsagenten en hun principalen.

2.   Handelsagent in de zin van deze richtlijn is hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen ‚principaal’, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal.

3.   In de zin van deze richtlijn is een handelsagent in het bijzonder niet:

een bestuurder van vennootschap of maatschap die de bevoegdheid heeft als orgaan van de vennootschap of maatschap namens deze op te treden;

een vennoot die handelt namens zijn medevennoten;

een bewindvoerder, een vereffenaar of een curator.”

5

Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:

„1.   Deze richtlijn is niet van toepassing:

op handelsagenten wier werkzaamheden niet worden beloond;

op handelsagenten voor zover zij werkzaam zijn op handelsbeurzen of op grondstoffenmarkten;

op de instelling welke als ‚Crown Agents for Overseas Governments and Administrations’ bekendstaat, zoals die in het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van de wet van 1979 op de ‚Crown Agents’ is opgericht, of op dochterinstellingen hiervan.

2.   Elke lidstaat kan bepalen dat de richtlijn niet van toepassing is op personen die de werkzaamheden van handelsagent als een nevenberoep uitoefenen volgens de wetgeving van deze lidstaat.”

6

Artikel 3 van deze richtlijn luidt als volgt:

„1.   De handelsagent dient in de uitoefening van zijn bezigheden te waken over de belangen van de principaal en loyaal en te goeder trouw te handelen.

2.   In het bijzonder moet de handelsagent:

a)

zich naar behoren wijden aan de onderhandelingen over en, in voorkomend geval, aan het sluiten van de transacties waarmede hij wordt belast;

b)

aan de principaal alle nodige inlichtingen verschaffen, waarover hij beschikt;

c)

de redelijke instructies opvolgen die de principaal hem geeft.”

Belgisch recht

7

Richtlijn 86/653 is in Belgisch omgezet recht bij de wet van 13 april 1995 betreffende de handelsagentuurovereenkomst (Belgisch Staatsblad van 2 juni 1995, blz. 15621; hierna: „wet van 1995”). In artikel 1 van de wet van 1995, die van kracht was ten tijde van de feiten van het hoofdgeding, werd de handelsagentuurovereenkomst omschreven als volgt:

„De handelsagentuurovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij, de handelsagent, door de andere partij, de principaal, zonder dat hij onder diens gezag staat, permanent en tegen vergoeding belast wordt met het bemiddelen en eventueel het afsluiten van zaken in naam en voor rekening van de principaal. De handelsagent deelt zijn werkzaamheden naar eigen goeddunken in en beschikt zelfstandig over zijn tijd.”

8

Artikel 26 van de wet van 1995 bepaalde:

„De rechtsvorderingen die uit de agentuurovereenkomst ontstaan, verjaren één jaar na het eindigen van die overeenkomst of vijf jaar na het feit waaruit de vordering is ontstaan, zonder dat deze termijn langer mag duren dan één jaar na het eindigen van deze overeenkomst.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9

Zako, waarvan het vennootschappelijk doel met name de aankoop en verkoop van meubilair, machines, apparatuur, computerapparatuur en huishoudelijke apparaten is, was sinds eind 2007 op grond van een mondelinge overeenkomst verbonden met Sanidel, die in sanitair en inbouwkeukens handelt. De verantwoordelijk beheerder van Zako was vanaf dat tijdstip verantwoordelijk voor de afdeling Inbouwkeukens van Sanidel.

10

Op 30 oktober 2012 heeft Sanidel Zako officieel meegedeeld dat zij deze overeenkomst zonder vergoeding of opzeggingstermijn beëindigde.

11

Zako heeft Sanidel aangemaand haar een opzeggings- en een uitwinningsvergoeding te betalingen, haar twee facturen te betalen en haar provisies te betalen op grond van de wet van 1995. Sanidel heeft de betaling daarvan geweigerd op grond dat haar contractuele relatie met Zako geen handelsagentuurovereenkomst, maar een aannemingsovereenkomst was.

12

De verantwoordelijk beheerder van Zako heeft Sanidel voor de tribunal du travail de Marche-en-Famenne (arbeidsrechtbank Luik, afdeling Marche-en-Famenne, België) gedaagd om betaling van de vergoedingen en de achterstallige provisie te verkrijgen. Bij vonnis van 21 februari 2014 heeft deze rechtbank die vordering ontvankelijk maar ongegrond verklaard, op grond dat overeenkomst tussen de partijen niet als een „handelsvertegenwoordigingsovereenkomst” kon worden aangemerkt, maar als een „aannemingsovereenkomst” diende te worden aangemerkt. Dit vonnis is bevestigd door een arrest van de cour du travail de Liège (arbeidshof Luik, België) van 9 september 2015.

13

Daarop heeft Zako zich tot de verwijzende rechterlijke instantie gewend en zich deze keer ter ondersteuning van haar vorderingen op het bestaan van een aannemingsovereenkomst beroepen. Voor deze rechterlijke instantie betoogt Sanidel dat de overeenkomst tussen de partijen als een „handelsagentuurovereenkomst” moet worden aangemerkt en dat de rechtsvordering van Zako dus niet-ontvankelijk is omdat zij na het verstrijken van de in het nationale recht gestelde termijn van één jaar is ingesteld.

14

De verwijzende rechterlijke instantie twijfelt over de kwalificatie van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomst. Zij wijst erop dat Zako voor rekening van Sanidel de volgende taken verrichtte: het kiezen van de producten en van de leveranciers, het uitstippelen van het commerciële beleid, het ontvangen van de klanten, het maken van keukenontwerpen, het opstellen van offertes, het voeren van prijsonderhandelingen, het ondertekenen van bestellingen, het verrichten van opmetingen ter plaatse, het beslechten van geschillen, het beheer van de medewerkers van de afdeling (secretariaatsmedewerkers, verkoopmedewerkers en installatiemedewerkers), het opzetten en beheren van de webwinkel, de stimulering van de verkoop door detailhandelaren, projectontwikkelaars en aannemers en het tot stand brengen en afronden van toeleveringsovereenkomsten voor rekening van Sanidel. Zako ontving maandelijks een vast bedrag van 5500 EUR naast vergoeding van de reiskosten en een jaarlijkse een provisie, die in het tijdvak waarop het hoofdgeding betrekking heeft, varieerde tussen 5197,53 EUR en 30574,19 EUR. De vertegenwoordiger van Zako had een permanente werkplek met een rechtstreekse telefoonlijn en een rechtstreeks e-mailadres binnen de bedrijfsruimten van Sanidel. Vast staat dat deze vertegenwoordiger zijn taken volledig zelfstandig verrichtte.

15

De verwijzende rechterlijke instantie beklemtoont echter dat het tot stand brengen en sluiten van contracten uitsluitend vanuit het bedrijf van Sanidel gebeurde. Voorts wijst deze rechterlijke instantie erop dat Zako ook was belast met taken die niets te maken hadden met het tot stand brengen en het sluiten van contracten voor rekening van Sanidel, namelijk het beheer van het personeel van de afdeling Inbouwkeukens, het onderhouden van contacten met alle leveranciers en aannemers en niet uitsluitend met de klanten, het maken van ontwerpen en offertes en het opmeten van de keukens, en niet alleen het opstellen van de bestelbonnen.

16

De verwijzende rechterlijke instantie preciseert in dit verband dat de taken die verband hielden met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal en met het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van de principaal even belangrijk waren als de taken daar niets mee te maken hadden. Zij verklaart dat de vergoedingen en provisies van Zako werden berekend voor al deze prestaties zonder dat onderscheid werd gemaakt tussen deze twee soorten activiteiten.

17

In deze omstandigheden heeft de tribunal de commerce de Liège (rechtbank van koophandel Luik, België) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vragen:

„1)

Dient artikel 1, lid 2, [van richtlijn 86/653] aldus te worden uitgelegd dat het vereist dat de handelsagent de klanten of de leveranciers buiten de onderneming van de principaal tracht te werven en bezoekt?

2)

Dient artikel 1, lid 2, [van richtlijn 86/653] aldus te worden uitgelegd dat het vereist dat de handelsagent geen andere taken vervult dan die welke verband houden met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal en met het tot stand brengen en sluiten van deze transacties voor rekening en in naam van de principaal?

3)

Dient, gesteld dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord, artikel 1, lid 2, [van richtlijn 86/653] aldus te worden uitgelegd dat het vereist dat de handelsagent andere taken dan die welke verband houden met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal en met het tot stand brengen en sluiten van deze transacties voor rekening en in naam van de principaal, slechts als nevenberoep vervult?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Voorafgaande opmerkingen

18

De verwijzende rechterlijke instantie vraagt zich af hoe de in het hoofdgeding aan de orde zijn overeenkomst naar nationaal dient te worden gekwalificeerd, en in het bijzonder of deze overeenkomst onder het begrip „handelsagentuurovereenkomst” dan wel onder het begrip „aannemingsovereenkomst” in de zin van dit recht valt.

19

In dit verband is alleen de verwijzende rechterlijke instantie bevoegd om aan de hand van de feitelijke en juridische aspecten van het hoofdgeding uitspraak te doen over de kwalificatie van die overeenkomst. Dit neemt echter niet weg dat het Hof bevoegd is om de relevante bepalingen van richtlijn 86/653, in het onderhavige geval artikel 1, lid 2, ervan, uit te leggen en aldus aan deze rechterlijke instantie de elementen te verstrekken die dienstig kunnen zijn om deze overeenkomst ten aanzien van die richtlijn te kwalificeren.

Eerste vraag

20

Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in essentie te vernemen of artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 in die zin moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon die permanent is belast met hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die andere, zijn activiteit vanuit het bedrijf van laatstgenoemde uitoefent, eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt.

21

In dit verband omschrijft artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653, voor de toepassing van deze richtlijn, de handelsagent als „hij die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander, hierna te noemen ‚principaal’, of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal”.

22

In de eerste plaats dient, met alle partijen en belanghebbenden die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, erop te worden gewezen dat deze bepaling noch enige andere bepaling van deze richtlijn de kwalificatie als „handelsagent” uitdrukkelijk afhankelijk stelt van het feit dat de betrokkene zijn economische activiteit buiten de bedrijfsruimten van de principaal uitoefent.

23

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 noemt immers drie noodzakelijke en voldoende voorwaarden om als „handelsagent” te kunnen worden aangemerkt. Ten eerste moet de betrokkene een zelfstandige tussenpersoon zijn. Ten tweede moet de betrokkene op basis van een overeenkomst permanent met de principaal verbonden zijn. Ten derde moet de betrokkene een activiteit uitoefenen die bestaat in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor de principaal hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van de principaal.

24

Om als „handelsagent” in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 te kunnen worden aangemerkt, volstaat het dus dat de betrokkene aan deze drie voorwaarden voldoet, ongeacht op welke wijze hij zijn activiteit uitoefent en mits hij niet valt onder de uitzonderingen waarin artikel 1, lid 3, en artikel 2 van deze richtlijn voorzien.

25

In de tweede plaats strekt deze richtlijn ertoe, het recht van de lidstaten inzake de rechtsbetrekkingen tussen de partijen bij een handelsagentuurovereenkomst te harmoniseren (arrest van 3 december 2015, Quenon K.,C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26

Blijkens de tweede en de derde overweging van de richtlijn beoogt deze de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen, de zekerheid in het handelsverkeer te bevorderen en het goederenverkeer tussen de lidstaten te vergemakkelijken door onderlinge aanpassing van de rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van de handelsvertegenwoordiging (arrest van 3 december 2015, Quenon K.,C‑338/14, EU:C:2015:795, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Zoals de advocaat-generaal in punt 23 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zou de reikwijdte van deze bescherming echter worden ingeperkt en de verwezenlijking van het met deze richtlijn nagestreefde doel dus in gevaar worden gebracht indien de kwalificatie als „handelsagent”, en dus de toepasselijkheid van richtlijn 86/653, afhankelijk zou worden gesteld van voorwaarden die in artikel 1, lid 2, niet worden genoemd, zoals voorwaarden inzake de plaats waar en de wijze waarop de activiteit wordt uitgeoefend.

28

Vast staat in dit verband dat, aangezien deze richtlijn geen bepaling bevat die eist dat de handelsagent zijn activiteit ambulant of buiten de bedrijfsruimten van de principaal uitoefent, de door deze richtlijn verleende bescherming ook moet gelden voor personen die, zoals de betrokkene in het hoofdgeding, hun activiteit vanuit de bedrijfsruimten van de principaal uitoefenen (zie naar analogie arrest van 30 april 1998, Bellone,C‑215/97, EU:C:1998:189, punt 13).

29

Deze uitlegging klemt temeer daar, zoals de advocaat-generaal in punt 25 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de tegenovergestelde uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 personen die met moderne technologische middelen taken – met name marktonderzoek en klantenwerving – vervullen die vergelijkbaar zijn met die welke ambulante handelsagenten vervullen, van de bescherming van die richtlijn zouden worden uitgesloten.

30

Opgemerkt zij echter dat de werkingssfeer van richtlijn 86/653 niet zover kan reiken dat daarbinnen ook personen vallen die niet voldoen aan de in punt 23 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte voorwaarden waaraan een persoon moet voldoen om als „handelsagent” in de zin van artikel 1, lid 2, van deze richtlijn te kunnen worden aangemerkt.

31

In een situatie als die in het hoofdgeding staat het aldus aan de verwijzende rechterlijke instantie om in het kader van een concrete beoordeling van alle elementen die betrokken contractuele relaties kenmerken, na te gaan of die voorwaarden zijn vervuld.

32

In het kader van deze beoordeling kan de omstandigheid dat betrokkene zijn activiteit vanuit het bedrijf van de principaal uitoefent, weliswaar op zichzelf niet rechtvaardigen dat de betrokkene van het begrip „handelsagent” in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 wordt uitgesloten, maar deze omstandigheid mag geen afbreuk doen aan de zelfstandigheid van de betrokkene ten opzichte van de principaal. Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan de zelfstandigheid van de handelsagent immers niet alleen in het gedrang komen door het feit dat deze de instructies van de principaal moet volgen, maar ook door de wijze waarop die handelsagent zijn taken vervult.

33

Enerzijds kan de betrokkene aldus aan de instructies van de principaal zijn onderworpen als gevolg van het feit dat hij zich door zijn aanwezigheid in het bedrijf van de principaal dicht bij die principaal bevindt. Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat de betrokkene, doordat hij aan die aanwezigheid verbonden materiële voordelen zoals een werkplek of toegang tot de faciliteiten van het bedrijf geniet, in feite in een situatie verkeert waarin hij zijn activiteit, zowel uit het oogpunt van de organisatie daarvan als uit het oogpunt van de aan de activiteit verbonden economische risico’s, niet zelfstandig kan uitoefenen. Wat dit laatste betreft, dient immers te worden beklemtoond dat dergelijke voordelen de door de betrokkene te dragen werkingskosten en daarmee het aan de uitoefening van die activiteit verbonden economische risico kunnen verlagen voor zover deze verlaging van de lasten niet wordt verrekend in de hoogte van de provisie die de principaal aan de betrokkene betaalt.

34

De verwijzende rechterlijke instantie heeft erop gewezen dat in het onderhavige geval de vertegenwoordiger van Zako een permanente werkplek met een rechtstreekse telefoonlijn en een rechtstreeks e-mailadres binnen de bedrijfsruimten van Sanidel had. Volgens deze rechterlijke instantie staat ook vast dat deze vertegenwoordiger volstrekt zelfstandig was en zijn taken volledig autonoom vervulde, met name ten opzichte van de klanten, de leveranciers en de aannemers.

35

In deze omstandigheden, en onder voorbehoud van verificatie daarvan door de verwijzende rechterlijke instantie, lijkt Zako niet aan zelfstandigheid te hebben ingeboet door de omstandigheid dat zij haar activiteit vanuit het bedrijf van Sanidel uitoefende.

36

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 in die zin moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon die permanent is belast met hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, zijn activiteit vanuit het bedrijf van laatstgenoemde uitoefent, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt, mits deze omstandigheid deze persoon niet belet zijn activiteit zelfstandig uit oefenen, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

Tweede en derde vraag

37

Met haar tweede en haar derde vraag, die samen dienen te worden behandeld, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in essentie te vernemen of artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 in die zin moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon niet alleen activiteiten verricht die bestaan in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, maar voor die andere persoon ook activiteiten van andere aard verricht die niet ondergeschikt zijn aan eerstgenoemde activiteiten, eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze richtlijn kan worden aangemerkt.

38

Vast staat om te beginnen dat uit de bewoordingen van deze bepaling, zoals die in punt 21 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht, niet blijkt dat iemand die naast de in de bepaling uitdrukkelijk bedoelde taken nog andere taken vervult, niet als handelsagent in de zin van die bepaling zou kunnen worden aangemerkt.

39

In die omstandigheden dient naar de algemene opzet en het doel van richtlijn 86/653 te worden gekeken om uit te maken of deze richtlijn eraan in de weg staat dat een handelsagent andere taken vervult dan die welke in artikel 1, lid 2, van deze richtlijn uitdrukkelijk worden bedoeld.

40

In de eerste plaats voorzien artikel 1, lid 3, en artikel 2 van richtlijn 86/653 in een aantal welomschreven gevallen die van het begrip „handelsagent” respectievelijk van de werkingssfeer van deze richtlijn zijn uitgesloten. Behalve artikel 2, lid 2, van die richtlijn ziet geen enkele van deze bepalingen op de situatie van een handelsagent die voor de principaal nog andere taken vervult dan die welke in artikel 1, lid 2, van die richtlijn uitdrukkelijk worden bedoeld.

41

Volgens artikel 2, lid 2, van richtlijn 86/653 kan elke lidstaat bepalen dat de richtlijn niet van toepassing is op personen die de werkzaamheden van handelsagent als een nevenberoep uitoefenen volgens de wetgeving van deze lidstaat.

42

Zoals de advocaat-generaal in de punten 49 tot en met 51 van zijn conclusie in essentie heeft opgemerkt, staat die richtlijn in beginsel niet eraan in de weg dat de activiteit van handelsagent wordt gecombineerd met activiteiten van andere aard, ook niet wanneer de betrokkene eerstgenoemde activiteit slechts als nevenberoep uitoefent of wanneer, zoals in het onderhavige geval, die activiteit even belangrijk is als de andere taken die betrokkene vervult, daar geen enkele andere bepaling van deze richtlijn een dergelijke combinatie uitsluit.

43

Behalve in het geval waarin een lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 2, van richtlijn 86/653 ervoor kiest om personen die de activiteit van handelsagent als nevenberoep uitoefenen van de werkingssfeer van deze richtlijn uit te sluiten – wat in het hoofdgeding overigens niet geval lijkt te zijn –, moeten personen die een dergelijke activiteit van handelsagent uitoefenen dus worden geacht binnen de werkingssfeer van deze richtlijn te vallen, zelfs wanneer zij deze activiteit combineren met een activiteit van andere aard.

44

In de tweede plaats zou een uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 in die zin dat personen die hun activiteit van handelsagent combineren met een activiteit van andere aard, niet onder deze bepaling vallen, ingaan tegen het in punt 26 van het onderhavige arrest in herinnering geroepen doel van deze richtlijn, de handelsagenten in hun betrekkingen met hun principalen te beschermen.

45

In dit verband staat enerzijds vast dat de handelsagent niet van deze bescherming mag worden uitgesloten op grond dat zijn overeenkomst met de principaal ook voorziet in de vervulling van andere taken dan die welke verband houden met de activiteit van handelsagent. De tegenovergestelde uitlegging zou de principaal immers de mogelijkheid bieden zich aan de dwingende bepalingen van richtlijn 86/653, in het bijzonder aan die betreffende zijn verplichtingen jegens de handelsagent, te onttrekken door in de overeenkomst nog andere taken op te leggen dan die welke verband houden met de activiteit van handelsagent.

46

Anderzijds kan de vervulling van de in artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 bedoelde taken van de handelsagent, bestaande in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van principaal, naargelang van de specifieke kenmerken van de betrokken sector gepaard gaan met door de handelsagent verstrekte diensten die, hoewel zij strikt genomen niet onder de activiteit van tot stand brengen en sluiten van contracten voor de principaal vallen, daar wel toe bijdragen.

47

Een uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 in die zin dat personen die de activiteit van handelsagent combineren met een of meer activiteiten van andere aard, niet de hoedanigheid van handelsagent kunnen hebben, zou in feite ertoe kunnen leiden dat een groot aantal personen van de werkingssfeer van deze bepaling wordt uitgesloten, en zou deze richtlijn dus een deel van haar nuttige werking ontnemen.

48

Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat richtlijn 86/653 in beginsel niet eraan in de weg staat dat een handelsagent in de zin van die bepaling voor de principaal andere taken vervult dan die welke in artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 uitdrukkelijk worden bedoeld.

49

Met betrekking tot de in punt 23 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte voorwaarden dient echter te worden gepreciseerd dat de combinatie van activiteiten van handelsagent met activiteiten van andere aard door één en dezelfde persoon diens hoedanigheid van zelfstandige tussenpersoon niet mag aantasten.

50

In het onderhavige geval dient de verwijzende rechterlijke instantie dan ook na te gaan of het feit dat verzoekster in het hoofdgeding voor dezelfde persoon haar activiteit van handelsagent in combinatie met andere activiteiten van hetzelfde belang uitoefende, gelet op alle omstandigheden van het concrete geval, zoals de aard van de vervulde taken, de wijze waarop deze werden vervuld, het aandeel van deze taken in het totale activiteitenpakket van de betrokkene, de wijze waarop de vergoeding werd bepaald en het daadwerkelijk gelopen economische risico, tot gevolg heeft gehad dat verzoekster in het hoofdgeding die eerste activiteit niet meer zelfstandig kon uitoefenen.

51

Gelet op een en ander dient op tweede en de derde vraag te worden geantwoord dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 in die zin moet worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon niet alleen activiteiten verricht die bestaan in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, maar voor die ander ook activiteiten van andere aard verricht die niet ondergeschikt zijn aan eerstgenoemde activiteiten, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze richtlijn kan worden aangemerkt, voor zover deze omstandigheid eerstgenoemde persoon niet belet eerstgenoemde activiteiten zelfstandig te verrichten, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

Kosten

52

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten moet in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon die permanent is belast met hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, zijn activiteit vanuit het bedrijf van laatstgenoemde uitoefent, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze bepaling kan worden aangemerkt, mits deze omstandigheid deze persoon niet belet zijn activiteit zelfstandig uit oefenen, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

 

2)

Artikel 1, lid 2, van richtlijn 86/653 moet in die zin worden uitgelegd dat de omstandigheid dat een persoon niet alleen activiteiten verricht die bestaan in hetzij het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander hetzij het tot stand brengen en sluiten van deze transacties in naam en voor rekening van die ander, maar voor die ander ook activiteiten van andere aard verricht die niet ondergeschikt zijn aan eerstgenoemde activiteiten, niet eraan in de weg staat dat eerstgenoemde persoon als „handelsagent” in de zin van deze richtlijn kan worden aangemerkt, voor zover deze omstandigheid eerstgenoemde persoon niet belet eerstgenoemde activiteiten zelfstandig te verrichten, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.