ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

18 januari 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Europese Unie – Richtlijn 2003/87/EG – Artikel 10 bis – Overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten – Periode 2013‑2020 – Besluit 2011/278/EU – Artikel 3, onder h) – Begrip ‚procesemissies-subinstallatie’ – Emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof – Vloeibare reststoffen – Daarvan uitgesloten”

In zaak C‑58/17,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter in eerste aanleg Berlijn, Duitsland) bij beslissing van 24 januari 2017, ingekomen bij het Hof op 3 februari 2017, in de procedure

INEOS Köln GmbH

tegen

Bundesrepublik Deutschland,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, kamerpresident, A. Arabadjiev en E. Regan (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

INEOS Köln GmbH, vertegenwoordigd door S. Altenschmidt en A. Sitzer, Rechtsanwälte,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. C. Becker en C. Zadra als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, onder h), van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB 2011, L 130, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen INEOS Köln GmbH (hierna: „INEOS”) en Bundesrepublik Deutschland (Bondsrepubliek Duitsland), vertegenwoordigd door het Umweltbundesamt (federale dienst voor het milieu), betreffende de afwijzing van haar verzoek om kosteloze toewijzing van broeikasgasemissierechten (hierna: „emissierechten”) voor emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare reststoffen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Richtlijnen 2003/87/EG en 2009/29/EG

3

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB 2009, L 275, blz. 32), zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 (PB 2009, L 140, blz. 63) (hierna: „richtlijn 2003/87”), bepaalt in artikel 10 bis, met als opschrift „Overgangsregels voor de hele Gemeenschap voor een geharmoniseerde kosteloze toewijzing”:

„1.   De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2010 volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de hele Gemeenschap vast voor het toewijzen van de […] emissierechten […]

[…]

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen bevatten voor zover mogelijk voor de hele Gemeenschap geldende ex ante benchmarks die waarborgen dat de toewijzing gebeurt op een wijze die de reductie van broeikasgasemissies en het gebruik van energie-efficiënte technieken stimuleert door rekening te houden met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, energie-efficiënt hergebruik van rookgassen, het gebruik van biomassa en het afvangen en de opslag van CO2, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en zetten niet aan tot een toename van de emissie. […]

[…]

11.   Met inachtneming van artikel 10 ter is de hoeveelheid emissierechten die krachtens de leden 4 tot en met 7 van dit artikel in 2013 kosteloos wordt toegewezen, 80 % van de hoeveelheid die overeenkomstig de in lid 1 bedoelde maatregelen wordt vastgesteld. Vervolgens wordt de kosteloze toewijzing elk jaar met gelijke hoeveelheden verlaagd, zodat er in 2020 30 % kosteloze toewijzing is, met als doel geen kosteloze toewijzing meer in 2027.

[…]”

4

In overweging 23 van richtlijn 2009/29 staat het volgende te lezen:

„Om concurrentieverstoring binnen de Gemeenschap tot een minimum te beperken, dienen de kosteloze overgangstoewijzingen volgens geharmoniseerde regels voor de hele Gemeenschap (‚ex ante benchmarks’) aan installaties te worden verstrekt. Deze regels dienen rekening te houden met de meest broeikasgas- en energie-efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, het gebruik van biomassa, duurzame energie en het afvangen en de opslag van CO2. Deze regels mogen niet aanzetten tot een toename van de emissies […]. In deze geharmoniseerde regels mag ook rekening worden gehouden met emissies als gevolg van het gebruik van brandbare rookgassen wanneer de productie van deze rookgassen in het industriële proces niet kan worden vermeden. Hierbij kunnen de regels voorzien in de kosteloze toewijzing van emissierechten aan de exploitanten van de installaties die de rookgassen in kwestie verbranden of aan de exploitanten van de installaties waar deze gassen ontstaan. […]”

Besluit 2011/278

5

Bij besluit 2011/278 heeft de Commissie krachtens artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 de geharmoniseerde bases vastgesteld aan de hand waarvan de lidstaten voor ieder jaar het aantal emissierechten moeten berekenen dat kosteloos wordt toegewezen aan elke op hun grondgebied gevestigde installatie.

6

De overwegingen 1, 8, 12 en 32 van dit besluit luiden als volgt:

„(1)

Volgens artikel 10 bis van richtlijn [2003/87] moeten de Uniebrede, volledig geharmoniseerde uitvoeringsmaatregelen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten, voor zover zulks haalbaar is, ex‑antebenchmarks bevatten om te verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten plaatsvindt op een manier die aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en tot energiezuiniger technologieën, rekening houdend met de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocedés, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen, gebruik van biomassa en opvang en opslag van koolstofdioxide, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, en niet aanzet tot het vermeerderen van emissies. […]

[…]

(8)

Voor de bepaling van de benchmarkwaarden heeft de Commissie als uitgangspunt het rekenkundig gemiddelde gebruikt van de broeikasgasprestaties van de 10 % meest broeikasgasefficiënte installaties in de periode 2007-2008 waarvan gegevens werden verzameld. Bovendien heeft de Commissie in overeenstemming met artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn [2003/87] voor alle bedrijfstakken waarvoor in bijlage I in een productbenchmark wordt voorzien, op basis van bijkomende uit verschillende bronnen verkregen informatie en op basis van een specifieke analyse van de meest efficiënte technieken en het reductiepotentieel op Europees en internationaal niveau, onderzocht of deze uitgangspunten de meest efficiënte technieken, vervangingsproducten, alternatieve productieprocessen, hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen, gebruik van biomassa en opvang en opslag van koolstofdioxide, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn, voldoende weerspiegelen. […]

[…]

(12)

Waar de berekening van een productbenchmark niet haalbaar was, maar toch voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende broeikasgasemissies voorkomen, moeten deze emissierechten worden verleend op basis van een algemene ,fallback’-aanpak. Een hiërarchie van drie soorten ,fallback’-aanpak is ontwikkeld om de reducties van broeikasgasemissies en energiebesparingen voor ten minste een gedeelte van de betrokken productieprocessen te maximaliseren. De warmtebenchmark is toepasselijk voor warmteverbruikende processen waarbij een meetbare warmtedrager wordt gebruikt. De brandstofbenchmark is toepasselijk wanneer niet-meetbare warmte wordt verbruikt. […] Voor procesemissies moeten de emissierechten worden toegewezen op basis van historische emissies. Om te kunnen verzekeren dat de kosteloze toewijzing van emissierechten voor dergelijke emissies voldoende aanzet tot reductie van broeikasgasemissies en om een verschillende behandeling van procesemissies waarvoor de toewijzing geschiedt op basis van historische emissies en procesemissies die binnen de systeemgrenzen van een productbenchmark vallen te vermijden, moet het historische activiteitsniveau van elke installatie vermenigvuldigd worden met een factor gelijk aan 0,9700 om het aantal kosteloos toegewezen emissierechten te bepalen.

[…]

(32)

Productbenchmarks moeten ook rekening houden met de efficiënte terugwinning van energie uit afvalgassen en de aan het gebruik daarvan verbonden emissies. Hiervoor werd voor de bepaling van de benchmarkwaarden voor producten die tijdens de productie afvalgassen produceren, grotendeels rekening gehouden met het koolstofgehalte van deze gassen. Als afvalgassen uit het productieproces worden geëxporteerd tot buiten de systeemgrenzen van de betrokken productbenchmark en worden verbrand voor de productie van warmte buiten de systeemgrenzen van het gebenchmarkte proces zoals bepaald in bijlage I, dan moet rekening worden gehouden met betrokken emissies door bijkomende emissierechten toe te wijzen op basis van de warmtebenchmark of brandstofbenchmark. In het kader van het algemene beginsel dat geen emissierechten kosteloos mogen worden toegewezen met betrekking tot de opwekking van elektriciteit om ongepaste concurrentieverstoring op de markten van de aan industriële installaties geleverde elektriciteit te vermijden en rekening houdend met de inherente koolstofprijs in elektriciteit, is het gepast dat waar afvalgassen worden geëxporteerd van het productieproces tot buiten de systeemgrenzen van de betrokken productbenchmark en worden verbrand voor de opwekking van elektriciteit, geen bijkomende rechten worden toegewezen bovenop het aandeel van het koolstofgehalte van de afvalgassen verrekend in de betrokken productbenchmark.”

7

Artikel 3, met als opschrift „Definities”, van besluit 2011/278 luidt als volgt:

„In het kader van dit besluit zijn de volgende definities van toepassing:

[…]

h)

‚procesemissies-subinstallatie’: […] emissies die het gevolg zijn van de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door de hierna genoemde activiteiten ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding van een hoeveelheid aardgas met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de verbrande onvolledig geoxideerde koolstof:

[…]

iv)

niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gerichte chemische synthesen waarbij het koolstofhoudend materiaal aan de reactie deelneemt;

[…]”

8

Artikel 6 van besluit 2011/278 heeft als opschrift „Opsplitsing in subinstallaties” en bepaalt:

„1.   Voor de toepassing van dit besluit splitsen de lidstaten elke krachtens artikel 10 bis van richtlijn [2003/87] voor de kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komende installatie zoals vereist op in een of meer van de volgende subinstallaties:

a)

een productbenchmark-subinstallatie;

b)

een warmtebenchmark-subinstallatie;

c)

een brandstofbenchmark-subinstallatie;

d)

een procesemissies-subinstallatie.

[…]”

9

Artikel 10 van besluit 2011/278 heeft als opschrift „Toewijzing op niveau van de installatie” en bepaalt:

„1.   Op basis van de overeenkomstig artikel 7 verzamelde gegevens berekenen de lidstaten overeenkomstig de leden 2 tot en met 8 voor ieder jaar het aantal emissierechten dat met ingang van 2013 kosteloos wordt toegewezen aan elke gevestigde installatie op hun grondgebied.

2.   Voor deze berekening bepalen de lidstaten eerst als volgt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten per subinstallatie afzonderlijk:

[…]

b)

voor:

[…]

iii)

de procesemissies-subinstallatie stemt het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toegewezen emissierechten voor een bepaald jaar overeen met het procesgerelateerde historische activiteitsniveau, vermenigvuldigd met 0,9700.”

Duits recht

10

In § 9, lid 1, van de Treibhausgas-Emissionshandelsgesetz (wet inzake de verhandeling van broeikasgasemissierechten) van 21 juli 2011 (BGBl. 2011 I, blz. 1475) is bepaald dat exploitanten van installaties broeikasgasemissierechten kosteloos toegewezen krijgen overeenkomstig de beginselen van artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278.

11

§ 2, punt 17, van de Verordnung über die Zuteilung von Treibhausgas-Emissionsberechtigungen in der Handelsperiode 2013 bis 2020 (besluit inzake de toewijzing van broeikasgasemissierechten in de handelsperiode 2013-2020) van 26 september 2011 (BGBl. 2011 I, blz. 1921; hierna: „ZuV 2020”) definieert het begrip „afvalgas” als volgt:

„een gasmengsel dat onvolledig geoxideerde koolstof bevat als bijproduct van processen als bedoeld in punt 29, onder b), zodat de chemische energie-inhoud volstaat om zelfstandig te verbranden zonder aanvullende brandstoftoevoer of, in geval van vermenging met brandstoffen met een hogere calorische waarde, aanzienlijk bij te dragen tot de totale energietoevoer”.

12

Volgens § 2, punt 29, ZuV 2020, heeft het begrip „toewijzingscomponent met procesemissies” betrekking op:

„[…]

b)

kooldioxide-emissies die zich voordoen buiten de systeemgrenzen van een subinstallatie met productemissiewaarde als gevolg van een van de volgende processen:

[…]

dd)

chemische synthesen waarbij het koolstofhoudend materiaal aan de reactie deelneemt en waarvan het hoofddoel niet de warmteproductie is;

[…]

c)

emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door de onder b) bedoelde processen ten behoeve van de productie van meetbare warmte, niet-meetbare warmte of elektriciteit, na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding van een hoeveelheid aardgas met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de onvolledig geoxideerde koolstof.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13

INEOS exploiteert een petrochemisch industriecomplex met verscheidene installaties voor de vervaardiging van organische basischemicaliën en een geïntegreerde, industriële thermische centrale om het complex van stoom te voorzien door verbranding van met name vloeibare en gasvormige reststoffen van de fabricageprocessen van de chemische productiefaciliteiten op deze locatie.

14

Op 23 januari 2012 heeft INEOS bij de Deutsche Emissionshandelsstelle (Duitse autoriteit voor handel in emissierechten, hierna: „DEHSt”) op grond van § 9, punt 1, van de wet inzake de verhandeling van broeikasgasemissierechten een aanvraag ingediend voor de kosteloze toewijzing van emissierechten voor de handelsperiode 2013-2020. Deze aanvraag omvatte met name een subinstallatie met procesemissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die afkomstig is uit het proces van chemische synthese waarbij het koolstofhoudend materiaal deelneemt aan de reactie, maar waarvan het hoofddoel niet de warmteproductie is.

15

Bij besluit van 19 februari 2014 heeft de DEHSt geweigerd kosteloos emissierechten toe te wijzen voor procesemissies uit de verbranding van vloeibare reststoffen op grond van het feit dat § 2, punt 29, onder c), ZuV 2020 alleen geldt voor gasvormige reststoffen.

16

Bij besluit van 14 september 2015 heeft de DEHSt het bezwaar van INEOS hiertegen op dezelfde grond afgewezen.

17

Op 29 september 2015 heeft INEOS tegen deze besluiten beroep ingesteld bij het Verwaltungsgericht Berlin (bestuursrechter in eerste aanleg Berlijn, Duitsland), waarbij zij met name heeft aangevoerd dat noch in § 2, punt 29, onder c), ZuV 2020 noch in artikel 3, onder h), van besluit 2011/278 melding wordt gemaakt van de aggregratietoestand – vast, vloeibaar of gasvormig – van het onvolledig geoxideerde koolstofhoudend materiaal, en dat niets erop wijst dat de toepassing van deze bepalingen beperkt is tot afvalgassen zoals gedefinieerd in § 2, punt 17, ZuV 2020. Een dergelijke beperking vloeit evenmin voort uit de geest en het doel van de betrokken nationale wetgeving. Met het oog op een duurzaam beheer van hulpbronnen moeten zowel vloeibare als gasvormige reststoffen worden gebruikt om energie terug te winnen in plaats van deze te af te voeren of te verbranden.

18

Volgens de DEHSt daarentegen blijkt uit artikel 10 bis, lid 1, derde alinea, eerste zin, van richtlijn 2003/87 en overweging 23 van richtlijn 2009/29 dat alleen emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof uit afvalgassen in aanmerking komen voor kosteloze toewijzing van emissierechten.

19

De verwijzende rechter vraagt zich derhalve af of de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof uit vloeibare reststoffen kan leiden tot een kosteloze toewijzing van emissierechten.

20

In deze omstandigheden heeft het Verwaltungsgericht Berlin de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet besluit 2011/287 […] aldus worden uitgelegd dat de definitie van ‚procesemissies-subinstallatie’ in artikel 3, onder h), van besluit 2011/278 een gasvormige aggregatietoestand van onvolledig geoxideerde koolstof vereist, of valt ook onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare toestand eronder?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

21

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, onder h), van besluit 2011/278 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan broeikasgasemissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare toestand niet vallen onder het begrip „procesemissies-subinstallatie” in de zin van deze bepaling.

22

Om deze kwestie te onderzoeken, moet er om te beginnen aan worden herinnerd dat richtlijn 2003/87 tot doel heeft om een regeling voor de handel in emissierechten in te voeren die beoogt de emissie van broeikasgassen in de atmosfeer te verminderen tot een niveau waarbij een gevaarlijke verstoring van het klimaat door de mens wordt voorkomen, en waarvan het uiteindelijke doel de bescherming van het milieu is (zie met name arrest van 8 maart 2017, ArcelorMittal Rodange et Schifflange, C‑321/15, EU:C:2017:179, punt 24).

23

Dat systeem berust op een economische logica die elke deelnemer aan deze regeling aanspoort minder broeikasgassen uit te stoten dan waarvoor hem aanvankelijk emissierechten zijn toegewezen, teneinde het overschot te kunnen verkopen aan een andere deelnemer, die meer heeft uitgestoten dan hij op basis van de hem toegewezen emissierechten mocht uitstoten (zie met name arrest van 8 maart 2017, ArcelorMittal Rodange et Schifflange, C‑321/15, EU:C:2017:179, punt 22).

24

Richtlijn 2003/87 beoogt op die manier de totale broeikasgasemissies van de Europese Unie tegen 2020 op economisch efficiënte wijze met ten minste 20 % te verminderen ten opzichte van het niveau van 1990 (arrest van 8 september 2016, E.ON Kraftwerke, C‑461/15, EU:C:2016:648, punt 23).

25

Te dien einde voorziet artikel 10 bis van richtlijn 2003/87 voor installaties in bepaalde bedrijfstakken in kosteloze toewijzing van emissierechten, waarvan de hoeveelheid overeenkomstig lid 11 van deze bepaling geleidelijk wordt verminderd in de periode 2013-2020, teneinde te bereiken dat er in 2027 geen kosteloze toewijzing meer is (zie in die zin arresten van 8 september 2016, E.ON Kraftwerke, C‑461/15, EU:C:2016:648, punt 24, en 26 oktober 2016, Yara Suomi e.a., C‑506/14, EU:C:2016:799, punt 46).

26

Overeenkomstig artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87 heeft de Commissie bij besluit 2011/278 geharmoniseerde EU-brede regels voor de kosteloze toewijzing van emissierechten vastgesteld. Door deze geharmoniseerde regels is concrete vorm gegeven aan het wezenlijke vereiste om verstoringen van de mededinging op de interne markt tot een minimum te beperken (arrest van 22 juni 2016, DK Recycling und Roheisen/Commissie, C‑540/14 P, EU:C:2016:469, punt 53).

27

Blijkens lid 2 van dit artikel 10 bis stelt de Commissie in dit kader per bedrijfstak of deeltak benchmarks vast (zie in die zin arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punt 60).

28

Zoals blijkt uit artikel 10, leden 1 en 2, van besluit 2011/278 berekenen de lidstaten het voorlopige jaarlijkse aantal kosteloos toe te wijzen emissierechten door deze benchmarks te vermenigvuldigen met het historische activiteitsniveau van elke subinstallatie. Daartoe moeten zij overeenkomstig artikel 6 van dat besluit onderscheid maken tussen de subinstallaties naargelang van hun activiteit, teneinde te kunnen bepalen of er een „productbenchmark”, een „warmtebenchmark” of een „brandstofbenchmark” of ook een specifieke factor voor „procesemissies-subinstallaties” moet worden toegepast (arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punt 61).

29

In dit verband heeft het Hof reeds opgemerkt dat de definities van de productbenchmark-, de warmtebenchmark-, de brandstofbenchmark- en de procesemissies-subinstallaties in artikel 3 van besluit 2011/278 elkaar onderling uitsluiten (arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punt 62).

30

Zoals blijkt uit overweging 12 van besluit 2011/278 moeten alleen in gevallen waarin het niet mogelijk was een productbenchmark te berekenen, maar waar toch broeikasgasemissies ontstaan die voor kosteloze toewijzing van emissierechten in aanmerking komen, deze emissierechten worden toegewezen op basis van de drie andere soorten van de zogenaamde „fallback”-aanpak, overeenkomstig de aldus vastgestelde hiërarchische volgorde, om de broeikasgasemissiereducties en energiebesparingen voor ten minste een gedeelte van de betrokken productieprocessen te optimaliseren (zie in die zin arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punten 67 en 68).

31

Voorts komt voor de kwalificatie als „procesemissies-subinstallatie” alleen de productie van bepaalde in artikel 3, onder h), i) tot en met vi), van dat besluit genoemde specifieke typen emissies in aanmerking (arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punt 66).

32

In casu moet worden vastgesteld of emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare reststoffen in aanmerking kunnen worden genomen als procesemissies in de zin van artikel 3, onder h), iv), van besluit 2011/278 bij de toewijzing van kosteloze emissierechten overeenkomstig artikel 10 van dat besluit.

33

In dit verband zij erop gewezen dat in artikel 3, onder h), iv), van besluit 2011/278 het begrip „procesemissies-subinstallatie” wordt gedefinieerd als „emissies die het gevolg zijn van de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof die ontstaat door […] niet in eerste instantie op de opwekking van warmte gerichte chemische syntheses waarbij het koolstofhoudend materiaal aan de reactie deelneemt”„na aftrek van de emissies die gepaard zouden gaan met de verbranding van een hoeveelheid aardgas die overeenkomt met dezelfde technisch bruikbare energie-inhoud als de verbrande onvolledig geoxideerde koolstof”.

34

Zoals de Duitse regering en de Commissie terecht hebben opgemerkt, biedt deze formulering geen uitsluitsel over de aggregatietoestand waarin de „onvolledig geoxideerde koolstof” als bedoeld in deze bepaling moet verkeren om ervoor te zorgen dat de emissies uit de verbranding ervan als procesemissies in aanmerking kunnen worden genomen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten.

35

In deze omstandigheden dient volgens vaste rechtspraak rekening te worden houden met de algemene opzet van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 en met de daarmee nagestreefde doelstellingen (zie naar analogie met name arresten van 27 juni 2013, Malaysia Dairy Industries, C‑320/12, EU:C:2013:435, punt 26, en 11 november 2015, Tecom Mican en Arias Domínguez, C‑223/14, EU:C:2015:744, punt 35en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36

Wat in de eerste plaats de algemene opzet van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 betreft, moet om te beginnen worden vastgesteld dat het in aanmerking nemen van de emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof, zoals reeds in de punten 25 tot en met 31 van dit arrest is aangegeven, in twee opzichten deel uitmaakt van een specifieke regeling, aangezien dit enerzijds dient om de overgangsbepalingen voor de kosteloze toewijzing van emissierechten toe te passen en anderzijds dient als laatste zogenaamde „fallback”-aanpak, namelijk die van de procesemissies. Bijgevolg mag artikel 3, onder h), iv), van besluit 2011/278 niet ruim worden uitgelegd [zie naar analogie arrest van 7 april 2016, Holcim (Romania)/Commissie, C‑556/14 P, niet gepubliceerd, EU:C:2016:207, punt 48].

37

Voorts zij erop gewezen dat zowel richtlijn 2003/87 – en met name artikel 10 bis, lid 1, derde alinea, ervan – en overweging 23 van richtlijn 2009/29, als besluit 2011/278 – met name de overwegingen 1, 8 en 32 ervan – enkel in het kader van afvalgassen naar efficiënte energieterugwinning verwijzen als doelstelling van de regeling voor de kosteloze toewijzing van emissierechten.

38

In dit verband blijkt uit diezelfde bepalingen dat, anders dan wat INEOS aanvoert, deze doelstelling in het kader van de kosteloze toewijzing van emissierechten niet alleen wordt nagestreefd met betrekking tot uit afvalgassen opgewekte elektriciteit, maar in het algemeen met betrekking tot alle producten en processen die voor een dergelijke toewijzing in aanmerking komen.

39

Zo heeft het Hof reeds vastgesteld dat de productbenchmarks rekening houden met de efficiënte energieterugwinning uit afvalgassen en de aan het gebruik daarvan verbonden gassen, en dat het koolstofgehalte van deze afvalgassen in dit verband grotendeels in aanmerking is genomen bij het bepalen van de benchmarkwaarden voor producten waarvan de productie afvalgassen genereert (arresten van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punt 48, en 26 oktober 2016, Yara Suomi e.a., C‑506/14, EU:C:2016:799, punt 40).

40

Voorts zij erop gewezen dat zowel in het document met de titel „Guidance Document no 2 on the harmonized free allocation methodology for the EU‑ETS post 2012 (Guidance on allocation methodologies)” [Richtsnoer nr. 2 betreffende de geharmoniseerde methode voor kosteloze toewijzing van emissierechten voor de EU‑ETS na 2012 (richtsnoeren inzake toewijzingsmethoden), blz. 22] van 14 april en 29 juni 2011, als in het document met de titel „Guidance Document no 8 on the harmonized free allocation methodology for the EU‑ETS post 2012 – Waste gases and process emissions sub-installation” (Richtsnoer nr. 8 betreffende de geharmoniseerde methode voor kosteloze toewijzing van emissierechten voor de EU‑ETS na 2012 – Afvalgassen en procesemissies-subinstallaties), blz. 4 tot en met 6, van 14 april en 6 september 2011, die op de website van de Commissie zijn gepubliceerd, de Commissie alleen emissies uit onvolledig geoxideerde koolstof in afvalgassen behandelt.

41

Hoewel deze documenten juridisch niet bindend zijn, vormen zij wel aanvullende aanwijzingen ter verduidelijking van de algemene opzet van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 (zie in die zin arrest van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punten 105 en 112).

42

Er zij echter op gewezen dat noch in richtlijn 2003/87, noch in besluit 2011/278 wordt verwezen naar de efficiënte terugwinning van energie met betrekking tot het gebruik van vloeibare reststoffen die onvolledig geoxideerde koolstof bevatten.

43

Wat in de tweede plaats de met deze regeling nagestreefde doelstellingen betreft, zij erop gewezen dat artikel 10 bis, lid 1, van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 erop gericht zijn, in het kader van de verwezenlijking van de doelstellingen die in de punten 22 tot en met 24 van dit arrest in herinnering zijn gebracht, de vermindering van de broeikasgasemissies te stimuleren en de energie-efficiëntie te verbeteren door gebruik te maken van de meest efficiënte technieken, waaronder met name de meest volledige terugwinning van energie uit afvalgassen, indien de faciliteiten daarvoor beschikbaar zijn en niet aanzetten tot een toename van de emissies (zie in die zin arresten van 8 september 2016, Borealis e.a., C‑180/15, EU:C:2016:647, punt 102, en 26 juli 2017, ArcelorMittal Atlantique et Lorraine, C‑80/16, EU:C:2017:588, punt 47).

44

Zoals het Hof reeds heeft opgemerkt, is het terugwinnen van afvalgassen die een onvermijdelijk bijproduct van de productie zijn, zowel vanuit economisch als vanuit ecologisch oogpunt immers veel zinvoller dan het affakkelen ervan (zie in die zin arrest van 26 juli 2017, ArcelorMittal Atlantique et Lorraine, C‑80/16, EU:C:2017:588, punt 22).

45

Deze beschouwing is ook terug te vinden in overweging 23 van richtlijn 2009/29, volgens welke rekening wordt gehouden met emissies als gevolg van het gebruik van brandbare afvalgassen wanneer deze emissies in het industriële proces niet kunnen worden vermeden.

46

Zoals blijkt uit de schriftelijke opmerkingen die bij het Hof zijn ingediend, kunnen de afvalgassen uit industriële productie immers niet worden opgeslagen, zodat zij, indien zij niet worden verbrand, vrij in de atmosfeer ontsnappen en dus noodzakelijkerwijze de broeikasgassen die zij bevatten, in de atmosfeer afgeven. Vast staat dat de verbranding van deze afvalgassen over het algemeen tot een vermindering van de uitstoot van dergelijke broeikasgassen leidt.

47

Daarentegen wordt niet betwist dat vloeibare reststoffen geen of slechts zeer kleine hoeveelheden broeikasgassen veroorzaken. Zoals INEOS zelf benadrukt, wordt de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer veroorzaakt door de verbranding van deze vloeibare reststoffen, en niet door deze reststoffen zelf. Deze uitstoot kan echter worden vermeden door gebruik te maken van sorteer- en opwerkingsprocessen.

48

In tegenstelling tot de verbranding van afvalgassen verhoogt de verbranding van vloeibare reststoffen bijgevolg de uitstoot van broeikasgassen.

49

Zelfs indien het volledig in overeenstemming is met de doelstellingen van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 om de broeikasgasemissies uit de verbranding van afvalgassen die onvolledig geoxideerde koolstof bevatten, in aanmerking te nemen – aangezien deze emissies onvermijdelijk zijn en de verbranding van deze afvalgassen over het algemeen tot een vermindering van die emissies leidt –, zou het bijgevolg in strijd zijn met deze doelstellingen om de broeikasgasemissies uit de verbranding van vloeibare reststoffen die onvolledig geoxideerde koolstof bevatten, in aanmerking te nemen, aangezien dit zou leiden tot een toename van deze emissies, terwijl zij vermijdbaar zijn.

50

Bijgevolg vloeit zowel uit de algemene opzet van richtlijn 2003/87 en besluit 2011/278 als uit de daarmee nagestreefde doelstellingen voort dat emissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare reststoffen niet als procesemissies in de zin van artikel 3, onder h), iv), van besluit 2011/278 in aanmerking kunnen worden genomen voor de toewijzing van kosteloze emissierechten overeenkomstig artikel 10 van dit besluit.

51

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 3, onder h), van besluit 2011/278 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan broeikasgasemissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare toestand niet vallen onder het begrip „procesemissies-subinstallatie” in de zin van deze bepaling.

Kosten

52

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 3, onder h), van besluit 2011/278/EU van de Commissie van 27 april 2011 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, op grond waarvan broeikasgasemissies uit de verbranding van onvolledig geoxideerde koolstof in vloeibare toestand niet vallen onder het begrip „procesemissies-subinstallatie” in de zin van deze bepaling.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.