Zaak C‑1/17

Petronas Lubricants Italy SpA

tegen

Livio Guida

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte d’appello di Torino)

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst – Artikel 20, lid 2 – Werkgever die wordt opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft – Tegenvordering van de werkgever – Keuze van het bevoegde gerecht”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 21 juni 2018

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken–Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken–Verordening nr. 44/2001–Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst–Recht om een tegenvordering in te stellen – Tegenvordering gebaseerd op een schuldvordering die de werkgever na de instelling van de oorspronkelijke vordering heeft verkregen–Daaronder begrepen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 20, lid 2)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken–Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken–Verordening nr. 44/2001–Bevoegdheid voor individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst –Recht om een tegenvordering in te stellen–Voorwaarde–Gemeenschappelijke, contractuele of feitelijke, oorsprong van de oorspronkelijke vordering en de tegenvordering

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 20, lid 2)

  1.  Artikel 20, lid 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het in een situatie als die in het hoofdgeding de werkgever het recht geeft om bij het gerecht waar de door een werknemer ingestelde oorspronkelijke vordering regelmatig aanhangig is gemaakt, een tegenvordering in te stellen die is gebaseerd op een overeenkomst tot cessie van een schuldvordering die tussen de werkgever en de oorspronkelijke houder van de schuldvordering is gesloten ná de instelling van die oorspronkelijke vordering.

    Wat de tegenvorderingen betreft, is de regel van artikel 6, punt 3, van verordening nr. 44/2001 opgenomen in artikel 20, lid 2, van die verordening (arrest van 22 mei 2008, Glaxosmithkline en Laboratoires Glaxosmithkline, C‑462/06, EU:C:2008:299, punt 22). Uit de bewoordingen zelf van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 44/2001 blijkt echter dat het beroep dat de werknemer doet op bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor zijn belangen, geen afbreuk mag doen aan het recht om een tegenvordering in te stellen bij het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering is gebracht. Daaruit volgt dat wanneer de keuze van de werknemer voor het gerecht dat bevoegd is om zijn vordering te behandelen, wordt gerespecteerd, het doel om die werknemer te bevoorrechten, wordt verwezenlijkt en de mogelijkheid om die vordering samen met een tegenvordering in de zin van artikel 20, lid 2, van verordening nr. 44/2001 te behandelen, niet dient te worden beperkt.

    Aangezien het gerecht waarbij de door de werknemer ingestelde oorspronkelijke vordering aanhangig is, niet op voorhand bekend is bij de werkgever, is het ten slotte niet relevant dat de werkgever de schuldvorderingen waarop de tegenvordering is gegrond, pas ná de aanhangigmaking bij dat gerecht heeft verworven.

    (zie punten 26‑28, 33, 34 en dictum)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 29, 30)