CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. WATHELET

van 25 juli 2018 ( 1 )

Zaak C‑310/17

Levola Hengelo BV

tegen

Smilde Foods BV

[verzoek van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland)
om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2001/29/EG – Auteursrecht en naburige rechten – Begrip ‚werk’ – Smaak van een voedingsmiddel”

1. 

Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing van 23 mei 2017, neergelegd ter griffie van het Hof op 29 mei 2017 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Nederland), betreft de uitlegging van de artikelen 2 tot en met 5 van richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij ( 2 ).

2. 

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de vennootschap Levola Hengelo BV (hierna: „Levola”) en de vennootschap Smilde Foods BV (hierna: „Smilde”), twee ondernemingen die levensmiddelen produceren, ter zake van de vermeende inbreuk door Smilde op het auteursrecht van Levola op de smaak van een smeerdip met roomkaas en verse kruiden met de naam „Heksenkaas” of „Heks’nkaas” (hierna: „Heksenkaas”). ( 3 )

3. 

De verwijzende rechter is van oordeel dat hij voor de beslechting van het voor hem aanhangige geding met name dient te vernemen of het Unierecht, en meer in het bijzonder richtlijn 2001/29, zich verzet tegen auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel.

I. Toepasselijke bepalingen

A.   Internationaal recht

1. Berner Conventie

4.

Artikel 2 van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, ondertekend te Bern op 9 september 1886 (Akte van Parijs van 24 juli 1971), zoals gewijzigd op 28 september 1979 (hierna: „Berner Conventie”), luidt als volgt:

„1.   De term ‚werken van letterkunde en kunst’ omvat alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst, welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij, zoals boeken, brochures en andere geschriften; voordrachten, toespraken, preken en andere werken van dien aard; toneelwerken of dramatisch-muzikale werken; choreografische werken en pantomimes; muzikale composities met of zonder woorden; cinematografische werken, waarmee volgens een soortgelijke werkwijze uitgedrukte werken worden gelijkgesteld; werken van teken-, schilder-, bouw-, beeldhouw-, graveer- en lithografeerkunst; fotografische werken, waarmee volgens een soortgelijke werkwijze uitgedrukte werken worden gelijkgesteld; werken van toegepaste kunst; illustraties en aardrijkskundige kaarten; tekeningen, schetsen en plastische werken, betrekking hebbende op de aardrijkskunde, de topografie, de bouwkunde of de wetenschappen.

2.   Het is nochtans aan de wetgeving van de landen van de Unie voorbehouden te bepalen dat werken van letterkunde en kunst, of een of meer categorieën daarvan, niet beschermd zijn voor zover zij niet in een tastbare vorm zijn vastgelegd.

[…]

5.   Verzamelingen van werken van letterkunde of kunst, zoals encyclopedieën en bloemlezingen, die door de keuze of de rangschikking van de stof een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd, onverminderd de rechten van de auteurs op elk werk, dat van deze verzamelingen deel uitmaakt.

6.   De in dit artikel vermelde werken genieten bescherming in alle landen van de Unie. Deze bescherming bestaat ten gunste van de auteur en van zijn rechtsopvolgers.

[…]”

5.

Artikel 9, lid 1, van de Berner Conventie bepaalt:

„De door deze Conventie beschermde auteurs van werken van letterkunde en kunst genieten het uitsluitende recht om toestemming te verlenen tot het verveelvoudigen van deze werken, ongeacht op welke wijze en in welke vorm.”

2. WIPO-verdrag inzake het auteursrecht

6.

De Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) heeft op 20 december 1996 te Genève het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht vastgesteld, dat op 6 maart 2002 in werking is getreden. Dit verdrag is namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 2000/278/EG. ( 4 )

7.

Artikel 1, lid 4, van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, met het opschrift „Verhouding tot de Berner Conventie”, bepaalt:

„De verdragsluitende partijen dienen te voldoen aan de artikelen 1 tot en met 21 en het aanhangsel van de Berner Conventie.”

8.

Artikel 2 van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, met het opschrift „Reikwijdte van de bescherming van het auteursrecht”, luidt als volgt:

„De bescherming van het auteursrecht strekt zich uit tot uitingen en niet tot ideeën, procedures, werkwijzen of wiskundige concepten als zodanig.”

9.

Artikel 4 van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, met het opschrift „Computerprogramma’s”, bepaalt:

„Computerprogramma’s worden beschermd als werken van letterkunde in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie. Deze bescherming is van toepassing op computerprogramma’s, ongeacht de uitdrukkingswijze of -vorm daarvan.”

10.

Artikel 5 van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, met het opschrift „Verzamelingen van gegevens”, luidt:

„Verzamelingen van gegevens of van ander materiaal, in welke vorm dan ook, die vanwege de keuze of rangschikking van hun inhoud een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd. Deze bescherming strekt zich niet uit tot de gegevens of het materiaal zelf en laat het auteursrecht op de gegevens of het materiaal vervat in de verzameling onverlet.”

3. WTO-overeenkomst en TRIPs-overeenkomst

11.

De Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom van 15 april 1994 (PB 1994, L 336, blz. 214; hierna: „TRIPs-overeenkomst”), die als bijlage 1 C aan de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (PB 1994, L 336, blz. 3; hierna: „WTO-overeenkomst”) is gehecht, is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap, voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten ( 5 ).

12.

Artikel 9 van de TRIPs-overeenkomst, met het opschrift „Verhouding tot de Berner Conventie”, bepaalt:

„1.   De leden [van de WTO] leven de artikelen 1 tot en met 21 van en het aanhangsel bij de Berner Conventie (1971) na. […]

2.   De bescherming van het auteursrecht strekt zich uit tot uitdrukkingsvormen en niet tot denkbeelden, procedures, werkwijzen of mathematische concepten als zodanig.”

13.

Artikel 10 van de TRIPs-overeenkomst, met het opschrift „Computerprogramma’s en verzamelingen van gegevens”, luidt:

„1.   Computerprogramma’s, in bron- dan wel doelcode, worden beschermd als letterkundige werken krachtens de Berner Conventie (1971).

2.   Verzamelingen van gegevens of ander materiaal, in machine-leesbare dan wel in andere vorm, die door de keuze of rangschikking van de stof een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd. Deze bescherming, die zich niet uitstrekt tot de gegevens of het materiaal zelf, laat de auteursrechten inherent aan de gegevens of het materiaal zelf onverlet.”

B.   Unierecht

14.

Artikel 2 van richtlijn 2001/29, met het opschrift „Reproductierecht”, bepaalt:

„De lidstaten voorzien ten behoeve van:

a)

auteurs, met betrekking tot hun werken,

[…]

in het uitsluitende recht, de directe of indirecte, tijdelijke of duurzame, volledige of gedeeltelijke reproductie van dit materiaal, met welke middelen en in welke vorm ook, toe te staan of te verbieden.”

15.

Artikel 3 van richtlijn 2001/29, met het opschrift „Recht van mededeling van werken aan het publiek en recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek”, luidt als volgt:

„1.   De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, de mededeling van hun werken aan het publiek, per draad of draadloos, met inbegrip van de beschikbaarstelling van hun werken voor het publiek op zodanige wijze dat deze voor leden van het publiek op een door hen individueel gekozen plaats en tijd toegankelijk zijn, toe te staan of te verbieden.

[…]”

16.

Artikel 4 van richtlijn 2001/29, met het opschrift „Distributierecht”, bepaalt:

„1.   De lidstaten voorzien ten behoeve van auteurs in het uitsluitende recht, elke vorm van distributie onder het publiek van het origineel van hun werken of kopieën daarvan, door verkoop of anderszins, toe te staan of te verbieden.

[…]”

C.   Nederlands recht

17.

Artikel 1 van de Nederlandse Auteurswet luidt als volgt:

„Het auteursrecht is het uitsluitend recht van den maker van een werk van letterkunde, wetenschap of kunst, of van diens rechtverkrijgenden, om dit openbaar te maken en te verveelvoudigen, behoudens de beperkingen, bij de wet gesteld.”

18.

Artikel 10 van de Auteurswet bepaalt:

„1.   Onder werken van letterkunde, wetenschap of kunst verstaat deze wet:

1)

boeken, brochures, nieuwsbladen, tijdschriften en andere geschriften;

2)

toneelwerken en dramatisch-muzikale werken;

3)

mondelinge voordrachten;

4)

choreografische werken en pantomimes;

5)

muziekwerken met of zonder woorden;

6)

teken-, schilder-, bouw- en beeldhouwwerken, lithografieën, graveer- en andere plaatwerken;

7)

aardrijkskundige kaarten;

8)

ontwerpen, schetsen en plastische werken, betrekkelijk tot de bouwkunde, de aardrijkskunde, de plaatsbeschrijving of andere wetenschappen;

9)

fotografische werken;

10)

filmwerken;

11)

werken van toegepaste kunst en tekeningen en modellen van nijverheid;

12)

computerprogramma’s en het voorbereidend materiaal;

en in het algemeen ieder voortbrengsel op het gebied van letterkunde, wetenschap of kunst, op welke wijze of in welken vorm het ook tot uitdrukking zij gebracht.

[…]”

II. Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19.

Heksenkaas is een smeerdip met roomkaas en verse kruiden. Een Nederlandse handelaar in groenten en versproducten heeft deze kaas in 2007 gecreëerd. In 2011 heeft hij een overeenkomst gesloten waarbij hij zijn intellectuele-eigendomsrechten met betrekking tot dit product, in ruil voor een vergoeding die gerelateerd is aan de te behalen omzet door de verkoop ervan, aan Levola heeft overgedragen.

20.

Op 10 juli 2012 is een octrooi voor de werkwijze voor het vervaardigen van Heksenkaas verleend en medio 2010 is het woordmerk „Heksenkaas” gedeponeerd.

21.

Sinds januari 2014 produceert Smilde het product „Witte Wievenkaas” voor een supermarktketen in Nederland.

22.

Levola heeft bij de rechtbank Gelderland (Nederland) een procedure tegen Smilde ingesteld op grond dat deze laatste door de productie en de verkoop van Witte Wievenkaas inbreuk maakt op haar auteursrechten op de „smaak” van Heksenkaas. Levola heeft het auteursrecht op een smaak omschreven als de „totale door consumptie van een voedingsmiddel veroorzaakte impressie op de smaakzintuigen met inbegrip van het met de tastzin waargenomen mondgevoel”.

23.

Levola heeft gevorderd dat de rechtbank Gelderland voor recht verklaart dat de smaak van Heksenkaas een eigen intellectuele schepping is van de maker ervan en mitsdien als „werk” in de zin van artikel 1 van de Auteurswet de bescherming van het auteursrecht geniet, en voorts dat de smaak van het door Smilde geproduceerde product een verveelvoudiging is van dit „werk”. Tevens heeft zij gevorderd dat deze rechtbank Smilde beveelt, iedere inbreuk op haar auteursrechten te staken en gestaakt te houden, met inbegrip van de productie, de inkoop, de verkoop en iedere andere verhandeling van het product „Witte Wievenkaas”.

24.

Bij vonnis van 10 juni 2015 heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld dat de vraag, of de smaak van Heksenkaas auteursrechtelijk beschermd kan worden, niet hoefde te worden beantwoord, daar de vorderingen van Levola in elk geval dienden te worden afgewezen omdat deze laatste niet heeft gesteld welke elementen of combinatie van elementen van de smaak van Heksenkaas leiden tot een eigen, oorspronkelijk karakter en een persoonlijke stempel.

25.

Levola heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

26.

Volgens de verwijzende rechter is de kernvraag in deze zaak of de smaak van een voedingsmiddel auteursrechtelijk kan worden beschermd. Hij voegt daaraan toe dat de partijen in het voor hem aanhangige geding fundamenteel van mening verschillen over deze kwestie.

27.

Volgens Levola kan de smaak van een voedingsmiddel worden aangemerkt als een auteursrechtelijk beschermd werk van letterkunde, wetenschap of kunst. Hiertoe beroept zij zich met name op het arrest van 16 juni 2006 van de Hoge Raad der Nederlanden in de zaak Lancôme (ECLI:NL:HR:2006:AU8940). In die zaak heeft de Hoge Raad de mogelijkheid van auteursrecht op de geur van een parfum ten principale aanvaard.

28.

Daarentegen is Smilde van mening dat de bescherming van smaken niet past in het systeem van het auteursrecht, dat louter voor visuele en auditieve creaties is bedoeld. Voorts staan de instabiliteit van een voedingsmiddel en het subjectieve karakter van de smaakervaring eraan in de weg dat de smaak van een voedingsmiddel als auteursrechtelijk beschermd werk wordt aangemerkt. Bovendien zijn de uitsluitende rechten van de auteur van een werk en de beperkingen daarop niet of nauwelijks toe te passen op smaken.

29.

De verwijzende rechter wijst erop dat de Franse Cour de cassation de mogelijkheid van auteursrechtelijke bescherming van een geur categorisch van de hand heeft gewezen, met name in zijn arrest van 10 december 2013. ( 6 ) De hoogste nationale rechterlijke instanties in de Unie zijn dus verdeeld over de vraag of een geur zich voor auteursrechtelijke bescherming leent. Deze vraag is vergelijkbaar met die aan de orde voor de verwijzende rechter.

30.

In deze omstandigheden heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

a)

Verzet het Unierecht zich ertegen dat de smaak van een voedingsmiddel – als eigen intellectuele schepping van de maker – auteursrechtelijk beschermd wordt? In het bijzonder:

b)

Staat aan auteursrechtelijke bescherming in de weg dat het begrip ‚werken van letterkunde en kunst’ in artikel 2, lid 1, van de Berner Conventie, die voor alle lidstaten van de Unie verbindend is, weliswaar omvat ‚alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst, welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij’, maar dat de in deze bepaling genoemde voorbeelden enkel betrekking hebben op creaties die met het oog en/of het gehoor kunnen worden waargenomen?

c)

Staan de (mogelijke) instabiliteit van een voedingsmiddel en/of het subjectieve karakter van de smaakervaring eraan in de weg om de smaak van een voedingsmiddel als auteursrechtelijk beschermd werk aan te merken?

d)

Staat het stelsel van uitsluitende rechten en beperkingen, zoals geregeld in de artikelen 2 tot en met 5 van richtlijn 2001/29/EG, aan de auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel in de weg?

2)

Indien het antwoord op vraag 1, onder a), ontkennend luidt:

a)

Welke vereisten gelden voor auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel?

b)

Rust de auteursrechtelijke bescherming van een smaak enkel op de smaak als zodanig of (tevens) op de receptuur van het voedingsmiddel?

c)

Wat dient een partij die in een (inbreuk)procedure stelt een auteursrechtelijk beschermde smaak van een voedingsmiddel te hebben gecreëerd, te stellen? Kan deze partij ermee volstaan het voedingsmiddel in de procedure aan de rechter voor te leggen opdat de rechter, door het proeven en te ruiken, zich een eigen oordeel erover vormt of de smaak van het voedingsmiddel voldoet aan de eisen voor auteursrechtelijke bescherming? Of dient de eisende partij (al dan niet mede) een omschrijving te geven van de creatieve keuzes in de smaakcompositie en/of de receptuur op grond waarvan de smaak als eigen intellectuele schepping van de maker kan worden aangemerkt?

d)

Hoe dient de rechter in een inbreukprocedure vast te stellen of de smaak van het voedingsmiddel van de gedaagde partij zodanig overeenstemt met de smaak van het voedingsmiddel van de eisende partij dat sprake is van auteursrechtinbreuk? Is hierbij (mede) bepalend dat de totaalindrukken van de beide smaken overeenstemmen?”

III. Procedure bij het Hof

31.

Schriftelijke opmerkingen zijn ingediend door Levola, Smilde, de Franse en de Italiaanse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Europese Commissie. Levola, Smilde, de Nederlandse en de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie hebben mondelinge opmerkingen gemaakt ter terechtzitting van 4 juni 2018.

IV. Analyse

32.

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de smaak van een voedingsmiddel een „werk” vormt en auteursrechtelijk kan worden beschermd krachtens richtlijn 2001/29. ( 7 )

A.   Ontvankelijkheid

33.

Volgens Smilde is het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk. Zij is van mening dat, naast het feit dat Levola niet heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht en bewijslast in het hoofdgeding, deze zaak ook reeds kan worden beslist op grond van het feit dat de smaak van het product Heksenkaas niet origineel is.

34.

Mijns inziens dient de door Smilde opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid te worden afgewezen om de volgende redenen.

35.

Het staat uitsluitend aan de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die verantwoordelijk is voor de te geven beslissing, om gelet op de bijzonderheden van de zaak niet alleen de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, maar ook de relevantie van de vragen die hij het Hof stelt. Wanneer de vragen dus betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof in beginsel verplicht daarop te antwoorden. Bijgevolg geldt voor vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan een verzoek van de nationale rechter slechts afwijzen wanneer de verlangde uitlegging van het Unierecht duidelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het probleem hypothetisch is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die het nodig heeft om een nuttig antwoord op de gestelde vragen te kunnen geven. ( 8 )

36.

Er zij op gewezen dat het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betrekking heeft op de uitlegging van het Unierecht, meer in het bijzonder de uitlegging van de artikelen 2 tot en met 5 van richtlijn 2001/29. Bij gebreke van een aanwijzing, of zelfs een bewering, dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of dat het probleem hypothetisch is, ben ik van mening dat de door de verwijzende rechter gestelde prejudiciële vragen inzake de uitlegging van bovengenoemde richtlijn en het begrip „werk” niet niet-ontvankelijk kunnen worden geacht om de enkele reden dat een van de partijen in het hoofdgeding aanvoert dat het hoofdgeding dient te worden beslecht op basis van andere middelen en argumenten.

B.   Ten gronde

1. Begrip „werk” – „uniform en autonoom Unierechtelijk” begrip

37.

Het begrip „werk” in de zin van artikel 2, onder a), artikel 3, lid 1, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2001/29 is niet omschreven in deze richtlijn. ( 9 ) Bovendien bevatten die bepalingen geen enkele verwijzing naar het nationale recht wat het begrip „werk” betreft. ( 10 )

38.

In dat geval vereist volgens vaste rechtspraak van het Hof zowel de uniforme toepassing van het Unierecht als het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd, rekening houdend met de context van de bepaling en het doel van de betrokken regeling. ( 11 )

39.

Uit deze rechtspraak volgt dat het begrip „werk” moet worden beschouwd als een autonoom Unierechtelijk begrip, waarvan de betekenis en draagwijdte dezelfde moeten zijn in alle lidstaten. Derhalve staat het aan het Hof om deze term in de rechtsorde van de Unie uniform uit te leggen. ( 12 )

40.

Als autonoom Unierechtelijk begrip staat het begrip „werk” de lidstaten derhalve niet toe in dit opzicht andere of aanvullende normen vast te stellen. Het Unierecht verzet zich dus tegen een nationale regeling die buiten het door richtlijn 2001/29 ingestelde kader ( 13 ) voorziet in de mogelijkheid om smaken van voedingsmiddelen ( 14 ) auteursrechtelijk te beschermen.

2. Begrip „werk” en vereiste van een intellectuele schepping

41.

De Franse regering voert aan dat, om vast te stellen of de smaak van een voedingsmiddel de door richtlijn 2001/29 verleende auteursrechtelijke bescherming kan genieten, moet worden bepaald of een smaak kan worden aangemerkt als een werk, dat wil zeggen als materiaal dat oorspronkelijk is, in die zin dat het een eigen intellectuele schepping is van de auteur ervan.

42.

In punt 34 van het arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465), heeft het Hof erop gewezen dat „[u]it de algemene opzet van de Berner Conventie, inzonderheid van artikel 2, leden 5 en 8, ervan, volgt […] dat voor de bescherming van bepaald materiaal als werken van letterkunde en kunst wordt verondersteld dat het gaat om scheppingen van de geest”. ( 15 ) Verder heeft het Hof geoordeeld dat het auteursrecht in de zin van artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 slechts kan gelden met betrekking tot materiaal dat oorspronkelijk is in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. ( 16 )

43.

In punt 88 van het arrest van 1 december 2011, Painer (C‑145/10, EU:C:2011:798), heeft het Hof voor recht verklaard dat een intellectuele schepping een eigen schepping van de auteur is wanneer zij de uitdrukking vormt van diens persoonlijkheid. Volgens punt 39 van het arrest van 1 maart 2012, Football Dataco e.a. (C‑604/10, EU:C:2012:115), is aan het oorspronkelijkheidscriterium niet voldaan wanneer voor de samenstelling van een databank technische overwegingen, regels of beperkingen gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid. Verder heeft het Hof in punt 42 van dat arrest geoordeeld dat de omstandigheid dat de samenstelling van de databank, afgezien van het creëren van de gegevens die zij bevat, aanzienlijke inspanningen en deskundigheid van de maker vergt, in se geen grond kan opleveren voor de auteursrechtelijke bescherming ervan, indien deze inspanningen en deskundigheid niet gepaard zijn gegaan met originaliteit bij de keuze of de rangschikking van die gegevens.

44.

Materiaal moet weliswaar noodzakelijkerwijs oorspronkelijk zijn om auteursrechtelijke bescherming te kunnen genieten, maar deze voorwaarde volstaat mijns inziens niet. Naast het vereiste dat het betrokken materiaal oorspronkelijk is, moet het tevens een „werk” zijn.

45.

In punt 33 van het arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465), heeft het Hof voor recht verklaard dat „[a]rtikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 bepaalt dat de auteurs het uitsluitende recht hebben om volledige of gedeeltelijke reproductie van hun werken toe te staan of te verbieden. De bescherming van het recht van de auteur om reproductie toe te staan of te verbieden betreft dus een ‚werk’.” ( 17 )

46.

Uit deze rechtspraak blijkt duidelijk dat artikel 2, onder a), van richtlijn 2001/29 enerzijds het bestaan van een „werk” vereist ( 18 ) en anderzijds vereist dat dit werk oorspronkelijk is. Het is belangrijk dat deze twee onderscheiden begrippen niet worden samengevoegd of op één lijn gesteld.

47.

Bijgevolg ben ik net als de Commissie van mening dat het feit dat een „werk alleen auteursrechtelijk kan worden beschermd onder artikel 2, punt a), van richtlijn 2001/29 indien is voldaan aan dit oorspronkelijkheidscriterium, echter niet [kan] worden begrepen als inhoudende dat, omgekeerd, elk materiaal dat voldoet aan dit criterium daarmee ‚automatisch’ zou moeten worden beschouwd als een auteursrechtelijk beschermd ‚werk’ in de zin van deze richtlijn”. ( 19 )

3. Is een smaak een werk?

48.

Aangezien richtlijn 2001/29 het begrip „werk” niet omschrijft, acht ik het dienstig rekening te houden met de bepalingen van de Berner Conventie. Niettegenstaande het feit dat de Unie geen partij bij de Berner Conventie is, moet zij immers „krachtens artikel 1, lid 4, van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, waarbij zij wel partij is, dat deel uitmaakt van haar rechtsorde en waaraan richtlijn 2001/29 uitvoering geeft, niettemin de artikelen 1 tot en met 21 van de Berner Conventie […] eerbiedigen”. ( 20 )

49.

Bijgevolg moet de Unie met name artikel 2, lid 1, van de Berner Conventie eerbiedigen, dat de draagwijdte bepaalt van werken „van letterkunde en kunst” die auteursrechtelijk kunnen worden beschermd. Volgens deze bepaling omvat de term „werken van letterkunde en kunst”„alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst, welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij”. Verder bevat artikel 2, lid 1, van de Berner Conventie een niet-uitputtende lijst ( 21 ) van werken „van letterkunde en kunst” die worden beschermd. ( 22 )

50.

Die lijst bevat geen enkele verwijzing naar smaken, en evenmin naar werken van dezelfde aard als smaken, zoals geuren en parfums, maar sluit deze niet uitdrukkelijk uit.

51.

Ik wijs evenwel erop dat artikel 2, lid 1, van de Berner Conventie, volgens welke „de term ‚werken van letterkunde en kunst’ […] alle voortbrengselen op het gebied van letterkunde, wetenschap en kunst [omvat], welke ook de wijze of de vorm van uitdrukking zij”, enkel ziet op werken die visueel of auditief worden waargenomen, zoals boeken en muzikale composities, met uitsluiting van voortbrengselen die kunnen worden waargenomen door andere zintuigen, zoals de smaakzin, de reukzin of de tastzin.

52.

Bij aanhoudende twijfel omtrent de auteursrechtelijke bescherming van bepaalde voortbrengselen is de internationale gemeenschap regelmatig opgetreden om duidelijk vast te stellen dat die „werken” auteursrechtelijk worden beschermd – op voorwaarde dat zij oorspronkelijk zijn –, hetzij door wijzigingen aan te brengen aan de Berner Conventie hetzij door andere multilaterale overeenkomsten te sluiten. ( 23 )

53.

Aldus is het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht, dat een bijzondere schikking in de zin van de Berner Conventie is, met name vastgesteld ter bescherming van werken in de digitale omgeving ( 24 ), zoals computerprogramma’s en verzamelingen van gegevens of ander materiaal (databanken). ( 25 )

54.

De smaak van een voedingsmiddel vertoont geen raakvlakken met een van de door dit verdrag beschermde „werken” en voor zover ik weet biedt geen enkele andere bepaling van internationaal recht auteursrechtelijke bescherming aan de smaak van een voedingsmiddel. ( 26 )

55.

Verder ben ik – net als de Franse regering en de Commissie in hun opmerkingen – van mening dat het ontwikkelen van de smaak van een voedingsmiddel of van een parfum weliswaar inspanningen en deskundigheid vergt, maar deze smaak en dit parfum slechts auteursrechtelijk kunnen worden beschermd indien zij oorspronkelijk zijn. ( 27 ) Auteursrechtelijke bescherming heeft betrekking op oorspronkelijke uitdrukkingsvormen, en niet op denkbeelden, procedures, werkwijzen of mathematische concepten als zodanig. ( 28 ) Ik ben van mening dat de vorm waarin een recept wordt uitgedrukt (uitdrukkingsvorm) weliswaar auteursrechtelijk kan worden beschermd als de uitdrukkingsvorm oorspronkelijk is, maar het auteursrecht het recept als zodanig (denkbeeld) niet beschermt. Dit onderscheid wordt in het Engels idea/expression dichotomy genoemd.

56.

Bovendien moeten die oorspronkelijke uitdrukkingsvormen voldoende nauwkeurig en objectief identificeerbaar zijn. Aldus heeft het Hof in het arrest van 12 december 2002, Sieckmann (C‑273/00, EU:C:2002:748, punt 55), dat betrekking had op de vraag of een teken (in casu een geur) dat als zodanig niet visueel waarneembaar is een merk kan vormen, geoordeeld dat dit mogelijk was „op voorwaarde dat het vatbaar is voor grafische voorstelling, inzonderheid door middel van figuren, lijnen of lettertekens, en die voorstelling duidelijk, nauwkeurig, als zodanig volledig, gemakkelijk toegankelijk, begrijpelijk, duurzaam en objectief is”. ( 29 )

57.

Gelet op de huidige stand van de techniek lijkt de nauwkeurige en objectieve identificatie van een smaak of geur evenwel op dit moment niet mogelijk. In dit verband wijst de Italiaanse regering erop dat smaak „[o]ndanks de verwoede inspanningen die de wetenschap tot op heden heeft geleverd om op ondubbelzinnige wijze de organoleptische eigenschappen van voedingsmiddelen te bepalen, […] thans in wezen een kwalitatief element [is], dat hoofdzakelijk verband houdt met het subjectieve karakter van de smaakervaring. De organoleptische eigenschappen van voedingsmiddelen kunnen namelijk worden waargenomen en beoordeeld door de zintuigen, voornamelijk de smaak- en reukzin, maar ook de tastzin, op basis van de subjectieve ervaring van de impressies die het voedingsmiddel daarop veroorzaakt. Het is nog niet gelukt deze ervaringen objectief weer te geven.” ( 30 ) Ik sluit niet uit dat de technieken voor de nauwkeurige en objectieve identificatie van een smaak of geur in de toekomst kunnen evolueren, hetgeen de wetgever ertoe zou kunnen brengen op te treden en deze te beschermen door het auteursrecht of door andere middelen.

58.

De mogelijkheid om de identificatie van een smaak toe te vertrouwen aan een rechter of aan een door hem aangewezen deskundige, zoals Levola suggereert in haar schriftelijke opmerkingen, neemt mijns inziens niet weg dat die identificatie ( 31 ) door de aard ervan een subjectieve aangelegenheid blijft. ( 32 ) De mogelijkheid om een werk voldoende nauwkeurig en objectief te identificeren, en derhalve de omvang van de auteursrechtelijke bescherming ervan vast te stellen, is evenwel absoluut noodzakelijk teneinde het rechtszekerheidsbeginsel te eerbiedigen in het belang van de houder van het auteursrecht en meer in het bijzonder in het belang van derden tegen wie gerechtelijke procedures kunnen worden ingesteld, met name strafprocedures of inbreukprocedures ( 33 ) wegens schending van het auteursrecht.

59.

Dat voedingsmiddelen mogelijkerwijs niet stabiel zijn, is op zich geen overtuigend argument. Benadrukt dient immers te worden dat het voorwerp van het auteursrecht niet de vorm is waarin een werk is vastgelegd, maar het werk zelf, nog afgezien van het feit dat richtlijn 2001/29 niet voorziet in enige verplichting om een werk vast te leggen. ( 34 )

60.

Dat smaken zelf vergankelijk, vluchtig en instabiel zijn, pleit evenwel mijns inziens tegen de nauwkeurige en objectieve identificatie ervan, en derhalve tegen de kwalificatie ervan als werken in de zin van het auteursrecht.

61.

Bijgevolg ben ik van mening dat de smaak van een voedingsmiddel geen „werk” in de zin van richtlijn 2001/29 is. Hieruit volgt dat een smaak niet het voorwerp kan zijn van een reproductierecht ( 35 ), van een recht van mededeling van werken aan het publiek en een recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek ( 36 ) en van een distributierecht ( 37 ) in de zin van richtlijn 2001/29, die enkel zien op werken. Voorts dient te worden opgemerkt dat de beperkingen en restricties als bedoeld in artikel 5 van richtlijn 2001/29 enkel zien op door die rechten beschermde werken.

62.

Uit de voorgaande overwegingen volgt dat richtlijn 2001/29 zich verzet tegen auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel. Aangezien de tweede vraag enkel is gesteld voor het geval richtlijn 2001/29 zich niet verzet tegen auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel en met name betrekking heeft op de voorwaarden voor en de omvang van die bescherming, behoeft deze vraag niet te worden beantwoord.

V. Conclusie

63.

In het licht van het voorgaande geef ik het Hof in overweging om de prejudiciële vragen van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden te beantwoorden als volgt:

„Richtlijn 2001/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij verzet zich tegen auteursrechtelijke bescherming van de smaak van een voedingsmiddel.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB 2001, L 167, blz. 10.

( 3 ) [Voetnoot niet relevant voor de Nederlandse versie.]

( 4 ) Besluit van de Raad van 16 maart 2000 houdende goedkeuring namens de Europese Gemeenschap van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht en het WIPO-verdrag inzake uitvoeringen en fonogrammen (PB 2000, L 89, blz. 6).

( 5 ) PB 1994, L 336, blz. 1.

( 6 ) Cour de cassation, chambre commerciale, 10 december 2013, nr. 11‑19.872, niet gepubliceerd (ECLI:FR:CCASS:2013:CO01205).

( 7 ) Levola stelt: „In het […] geding tussen Levola en Smilde is inzet de auteursrechtelijke bescherming van de smaak van Heksenkaas als zodanig. Het gaat om de zintuigelijke impressie waardoor die smaak wordt ervaren als zodanig, niet om de middelen waarmee die impressie tot stand wordt gebracht. Bescherming wordt dus niet gevraagd van een concrete substantie of een lijst ingrediënten. Het werk waarvoor bescherming wordt gevraagd is de smaak zelf, niet de drager daarvan” (punt 9 van haar opmerkingen). Levola voegt daaraan het volgende toe: „Niet uitgesloten is dat de smaak gereproduceerd kan worden door waarneming van een andere drager evenals als het door een kunstenaar in olieverf geschapen beeld op een andere drager kan worden nagebootst en gereproduceerd. Een auteursrechtelijk beschermd werk bestaat immers uit een immateriële expressie en niet uit de fysieke drager waarin die expressie is neergelegd” (punt 86 van haar opmerkingen).

( 8 ) Zie arrest van 1 juli 2010, Sbarigia (C‑393/08, EU:C:2010:388, punten 19 en 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 9 ) Bovendien is auteursrechtelijke bescherming van een smaak van een voedingsmiddel niet specifiek geregeld in de Uniewetgeving.

( 10 ) Levola stelt: „Als het Unierecht een eenvormig en autonoom werkbegrip kent dat lidstaten geen vrijheid laat om op nationaal niveau aanvullende voorwaarden te stellen voor het toekennen van auteursrechtelijke bescherming […] dan moet eveneens uit het Unierecht dwingend volgen of lidstaten auteursrechtelijke bescherming behoren toe te kennen aan oorspronkelijke creaties die anders dan met het oog of het oor worden waargenomen, zoals een smaak of een geur, of dat zij aan zulke smaak- of geurcreaties zelfs geen auteursrechtelijke bescherming mogen toekennen, hoezeer die smaak of geur ook het resultaat is van scheppende intellectuele arbeid waarmee de maker uitdrukking heeft gegeven aan zijn persoonlijke creativiteit” (punt 41 van haar opmerkingen). „Indien het Hof van Justitie echter bedoeld heeft enkel een kwalitatieve minimumdrempel voor auteursrechtelijke bescherming neer te leggen in de vorm van het vereiste van een ‚eigen, intellectuele schepping’ – zoals bijvoorbeeld in de Duitse rechtspraak wordt aangenomen – dan ligt het voor de hand dat het lidstaten vrij staat aan een werk dat bestaat uit de smaak van een culinaire creatie al dan niet auteursrechtelijke bescherming te verlenen indien die smaak ten minste gekwalificeerd kan worden als de eigen, intellectuele schepping van de maker ervan. De als minimum geponeerde kwalitatieve drempel van de ‚eigen, intellectuele schepping’ sluit immers geen van de menselijke zintuigen noodzakelijk uit, zodat de bepaling van de relevantie van de zintuigelijke wijze waarop een eigen, intellectuele schepping wordt waargenomen tot de vrijheid van de lidstaten zou behoren” (punt 42 van haar opmerkingen).

( 11 ) Zie arrest van 16 juni 2011, Omejc (C‑536/09, EU:C:2011:398, punt 19). Zie ook arrest van 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 12 ) Zie in die zin arrest van 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punt 33).

( 13 ) Of door een andere Unierechtelijke bepaling die eventueel kan worden vastgesteld indien de Uniewetgever daartoe beslist.

( 14 ) Zie naar analogie arresten van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465, punten 2729), en 21 oktober 2010, Padawan (C‑467/08, EU:C:2010:620, punten 2937).

( 15 ) In het arrest Feist Publications, Inc. v. Rural Telephone Service Co., Inc. 499 U.S. 340, heeft de Supreme Court voor recht verklaard dat oorspronkelijkheid een absolute voorwaarde is voor het auteursrecht.

( 16 ) Punt 37 van het arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465). Volgens het Hof „worden […] werken zoals computerprogramma’s, databanken of foto’s slechts auteursrechtelijk beschermd wanneer zij oorspronkelijk zijn, in die zin dat zij een eigen intellectuele schepping van de maker zijn” (punt 35 van dat arrest; cursivering van mij).

( 17 ) Artikel 3 van richtlijn 2001/29 inzake het „recht van mededeling van werken aan het publiek en het recht van beschikbaarstelling van ander materiaal voor het publiek” en artikel 4 van die richtlijn inzake het „distributierecht” verwijzen eveneens naar een „werk”.

( 18 ) Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk zou het helemaal verkeerd zijn het arrest van 16 juli 2009, Infopaq International (C‑5/08, EU:C:2009:465), in die zin uit te leggen dat „elk soort werk, om het even wat, door het auteursrecht zou moeten worden beschermd indien het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. De redenering in punt 37 dient te worden gelezen in samenhang met de punten 34‑36, die duidelijk maken dat de beschermingsopzet van richtlijn 2001/29 enkel betrekking heeft op bepaald materiaal dat kan worden aangemerkt als werk van kunst of letterkunde op grond van de Berner Conventie of […] Uniewetgeving, zoals die betreffende computerprogramma’s” (punt 19 van haar opmerkingen).

( 19 ) Punt 33 van de schriftelijke opmerkingen van de Commissie. In het arrest van 4 oktober 2011, Football Association Premier League e.a. (C‑403/08 en C‑429/08, EU:C:2011:631, punten 9699), heeft het Hof geoordeeld dat een sportwedstrijd niet kan worden beschouwd als een intellectuele schepping die kan worden aangemerkt als een werk. Om aldus te worden aangemerkt, moet het betrokken materiaal immers oorspronkelijk zijn in die zin dat het gaat om een eigen intellectuele schepping van de auteur ervan. Het is juist dat de bewoordingen van deze punten van het betrokken arrest de indruk wekken dat een „werk” synoniem is met een „intellectuele schepping” en dat het enige vereiste om aanspraak te kunnen maken op auteursrecht het bestaan van een „intellectuele schepping” is, maar ik ben van mening dat uit dit arrest blijkt dat sportwedstrijden, in het bijzonder voetbalwedstrijden, niet auteursrechtelijk worden beschermd, aangezien daarbij spelregels gelden die geen ruimte laten voor creatieve vrijheid in auteursrechtelijke zin. Sportwedstrijden zijn dus als zodanig niet oorspronkelijk. De vraag of sportwedstrijden (niet-oorspronkelijke) „werken” vormen, is door het Hof niet onderzocht.

( 20 ) Zie arrest van 9 februari 2012, Luksan (C‑277/10, EU:C:2012:65, punt 59).

( 21 ) Mijns inziens wijzen de termen „telles que” in de Franse taalversie en „such as” in de Engelse taalversie erop dat de lijst niet-uitputtend is en dus voorbeelden geeft van werken „van letterkunde en kunst” die auteursrechtelijk kunnen worden beschermd.

( 22 ) Zie artikel 2, lid 6, van de Berner Conventie.

( 23 ) Zie in die zin blz. 25 van de in 2003 gepubliceerde gids betreffende de verdragen inzake het auteursrecht en de naburige rechten die door de WIPO worden beheerd. Deze gids is beschikbaar op de volgende website: http://www.wipo.int/edocs/pubdocs/en/copyright/891/wipo_pub_891.pdf

( 24 ) Zie overweging 15 van richtlijn 2001/29. Artikel 4 van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht bepaalt uitdrukkelijk dat computerprogramma’s worden beschermd als werken van letterkunde in de zin van artikel 2 van de Berner Conventie. Volgens artikel 5 van dit verdrag worden databanken, in welke vorm dan ook, die vanwege de keuze of rangschikking van hun inhoud een schepping van de geest vormen, als zodanig beschermd. Zie ook artikel 10 van de TRIPs-overeenkomst.

( 25 ) Richtlijn 2001/29 heeft betrekking op de rechtsbescherming van het auteursrecht en de naburige rechten, met uitzondering van met name de rechtsbescherming van computerprogramma’s en van databanken. Richtlijn 2009/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB 2009, L 111, blz. 16) heeft immers specifiek betrekking op de rechtsbescherming van computerprogramma’s. Uit de eerste overweging van richtlijn 91/250/EEG van de Raad van 14 mei 1991 betreffende de rechtsbescherming van computerprogramma’s (PB 1991, L 122, blz. 42), die is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2009/24, blijkt immers „dat computerprogramma’s thans niet in alle lidstaten door de geldende wetgeving duidelijk worden beschermd; dat waar deze bescherming wel bestaat, zij uiteenlopende kenmerken vertoont”. In dit verband wijs ik erop dat de doelcode van een computerprogramma in beginsel niet waarneembaar is voor de mens. De doelcode van een computerprogramma is evenwel een precies en stabiel voortbrengsel dat op concrete en objectieve wijze kan worden „gelezen” of „waargenomen” door een machine. Verder heeft richtlijn 96/9/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 1996 betreffende de rechtsbescherming van databanken (PB 1996, L 77, blz. 20) specifiek betrekking op de rechtsbescherming van databanken. Artikel 3, lid 1, van richtlijn 96/9, dat betrekking heeft op het auteursrecht, bepaalt dat „databanken die door de keuze of de rangschikking van de stof een eigen intellectuele schepping van de maker vormen, als zodanig door het auteursrecht [worden] beschermd. Er worden geen andere criteria toegepast om te bepalen of ze voor die bescherming in aanmerking komen.” Artikel 7, lid 1, van richtlijn 96/9 beschermt via een recht sui generis databanken waarvan de verkrijging, de controle of de presentatie van de inhoud in kwalitatief of kwantitatief opzicht getuigt van een substantiële investering.

( 26 ) Volgens Smilde „is [het] nooit de bedoeling van enige wetgever geweest (niet de opstellers van de Berner Conventie, niet de onderhandelaars bij het TRIPs, niet de schrijvers van de WIPO-auteursrechtverdragen en al helemaal niet de partijen betrokken in het wetgevingsproces dat tot [richtlijn 2001/29] geleid heeft) om iets subjectiefs, vergankelijks, onduidelijks, variabels, ongrijpbaars en technisch bepaalds als smaken via het auteursrecht monopoliseerbaar te maken” (punt 91 van haar opmerkingen).

( 27 ) Te weten intellectuele scheppingen. Zie arrest van 1 maart 2012, Football Dataco e.a. (C‑604/10, EU:C:2012:115, punt 42).

( 28 ) Zie in die zin arrest van 2 mei 2012, SAS Institute (C‑406/10, EU:C:2012:259, punt 33). Zie ook artikel 2 van het WIPO-verdrag inzake het auteursrecht en artikel 9, lid 2, van de TRIPs-overeenkomst.

( 29 ) Cursivering van mij. Het is juist dat de voorwaarde dat een teken vatbaar is voor grafische voorstelling, niet langer bestaat in het Unierecht. Evenwel dient erop te worden gewezen dat artikel 3, onder b), van richtlijn (EU) 2015/2436 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 betreffende de aanpassing van het merkenrecht der lidstaten (PB 2015, L 336, blz. 1), die op 12 januari 2016 in werking is getreden, en verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 tot wijziging van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en van verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen (PB 2015, L 341, blz. 21), die op 23 maart 2016 in werking is getreden, vereisen dat de tekens in het register kunnen worden weergegeven op een wijze die de bevoegde autoriteiten en het publiek in staat stelt het voorwerp van de aan de houder ervan verleende bescherming duidelijk en nauwkeurig vast te stellen.

( 30 ) Zie punt 34 van haar opmerkingen.

( 31 ) Ik heb het hier over de identificatie van het werk en niet over de beoordeling van de oorspronkelijkheid ervan, die kan leiden tot uiteenlopende opvattingen en die een zekere mate van subjectiviteit impliceert. Indien de nauwkeurige en objectieve identificatie van een werk niet mogelijk is, is de beoordeling van de oorspronkelijkheid ervan evenwel evenmin mogelijk.

( 32 ) De Commissie is van mening dat door een smaak opgeroepen gevoelens en impressies „subjectief, niet concreet en (dus) niet reproduceerbaar [zijn], althans niet met voldoende zekerheid, objectiviteit en bepaalbaarheid om auteursrechtelijke bescherming mogelijk te maken” (punt 41 van haar opmerkingen).

( 33 ) Overweging 28 van richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PB 2004, L 157, blz. 45, met rectificatie in PB 2004, L 195, blz. 16) stelt dat „[n]aast de in deze richtlijn vastgelegde civiel- en bestuursrechtelijke maatregelen, procedures en rechtsmiddelen, […] in bepaalde gevallen ook strafrechtelijke sancties een middel [zijn] om intellectuele-eigendomsrechten te handhaven”.

( 34 ) Zie ook artikel 2, lid 2, van de Berner Conventie.

( 35 ) Zie artikel 2 van richtlijn 2001/29.

( 36 ) Zie artikel 3 van richtlijn 2001/29.

( 37 ) Zie artikel 4 van richtlijn 2001/29.