5.3.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 83/7


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Korkein hallinto-oikeus — Finland) — E

(Zaak C-240/17) (1)

((Prejudiciële verwijzing - Onderdaan van een derde land die illegaal verblijft op het grondgebied van een lidstaat - Gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid - Richtlijn 2008/115/EG - Artikel 6, lid 2 - Terugkeerbesluit - Inreisverbod dat geldt voor het grondgebied van de lidstaten - Signalering ter fine van weigering van toegang tot het Schengengebied - Onderdaan met een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfstitel - Schengenuitvoeringsovereenkomst - Artikel 25, lid 2 - Overlegprocedure tussen de lidstaat die de signalering verricht en de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven - Termijn - Geen standpuntbepaling van de geraadpleegde overeenkomstsluitende staat - Gevolgen voor de tenuitvoerlegging van het terugkeerbesluit en het inreisverbod))

(2018/C 083/09)

Procestaal: Fins

Verwijzende rechter

Korkein hallinto-oikeus

Partij in het hoofdgeding

E

Dictum

1)

Artikel 25, lid 2, van de op 19 juni 1990 te Schengen ondertekende en op 26 maart 1995 in werking getreden Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen moet aldus worden uitgelegd dat de overeenkomstsluitende staat die jegens een derdelander met een door een andere overeenkomstsluitende staat afgegeven geldige verblijfstitel over wil gaan tot vaststelling van een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een weigering van toegang tot en verblijf in het Schengengebied, weliswaar de mogelijkheid heeft om de in die bepaling neergelegde overlegprocedure reeds te starten voordat het terugkeerbesluit wordt vastgesteld, maar dat de overlegprocedure in elk geval moet worden gestart zodra dat besluit wordt vastgesteld.

2)

Artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een inreisverbod en door een overeenkomstsluitende staat is vastgesteld jegens een derdelander met een door een andere overeenkomstsluitende staat afgegeven geldige verblijfstitel, ten uitvoer wordt gelegd, ook al is de in die bepaling neergelegde overlegprocedure nog gaande, wanneer de derdelander door de signalerende overeenkomstsluitende staat als een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid wordt beschouwd, onverminderd de mogelijkheid die de derdelander heeft om zich vervolgens naar het grondgebied van de andere overeenkomstsluitende staat te begeven en zich te beroepen op de rechten die voortvloeien uit die verblijfstitel. Is een redelijke termijn verstreken sinds de start van de overlegprocedure en heeft de geraadpleegde overeenkomstsluitende staat niet gereageerd, dan dient de signalerende overeenkomstsluitende staat evenwel de signalering ter fine van weigering van toegang in te trekken en indien nodig de derdelander op zijn nationale signaleringslijst op te nemen.

3)

Artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst moet aldus worden uitgelegd dat een derdelander met een door een overeenkomstsluitende staat afgegeven geldige verblijfstitel jegens wie in een andere overeenkomstsluitende staat een terugkeerbesluit dat gepaard gaat met een inreisverbod wordt vastgesteld, zich voor de nationale rechter kan beroepen op de rechtsgevolgen die voortvloeien uit de door de signalerende overeenkomstsluitende staat te starten overlegprocedure en op de daaruit resulterende verplichtingen.


(1)  PB C 213 van 3.7.2017.