19.12.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 475/20


Beroep ingesteld op 22 oktober 2016 — CX/Commissie

(Zaak T-735/16)

(2016/C 475/30)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: CX (Bordeaux, Frankrijk) (vertegenwoordiger: É. Boigelot, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

dientengevolge,

het besluit van 18 december 2015, met referentie Ares(2015)5952489, nietig te verklaren voor zover de verzoekende partij daarbij een salarisvermindering wordt opgelegd;

het besluit van 12 juli 2016, met referentie HR.E.2/CB/sa/Ares(2016), waarvan op diezelfde dag kennis is gegeven, nietig te verklaren voor zover het TABG daarbij de door verzoeker op 16 maart 2016 ingediende klacht, met referentie R/170/16, tegen het besluit tot vermindering van zijn salaris afwijst;

de verwerende partij te veroordelen tot terugbetaling van de ten onrechte ingehouden bedragen, vermeerderd met boetes en vertragingsrente;

de verwerende partij overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken te verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel, ontleend aan schending van het Ambtenarenstatuut, met name artikel 24, lid 1, van bijlage IX daarbij, door het tot aanstelling bevoegd gezag (TABG) van de Commissie doordat het in zijn besluit niet heeft aangegeven welk bedrag het wilde inhouden op verzoekers salaris.

2.

Tweede middel, ontleend aan niet-nakoming van de motiveringsplicht met betrekking tot de redenen voor deze salarisvermindering, welke niet-nakoming de basis vormt voor een ongelijke behandeling van de verzoekende partij.

3.

Derde middel, ontleend aan misbruik van procedure en bevoegdheid en aan overschrijding van bevoegdheid, doordat het bestreden besluit een verkapte tuchtmaatregel vormt.

4.

Vierde middel, ontleend aan schending van de beginselen van de redelijke termijn, goede trouw en behoorlijk bestuur, doordat de feiten die de verwerende partij tegen verzoeker aanvoert dateren uit de jaren 2001 en 2003, dus meer dan 14 en 12 jaar vóór het bestreden besluit.