Zaak T‑236/16

Biogena Naturprodukte GmbH & Co KG

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

„Uniemerk – Aanvraag voor Uniebeeldmerk ZUM wohl – Absolute weigeringsgrond – Beschrijvend karakter – Artikel 7, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 207/2009 – Verwijzing naar de bij de kamer van beroep neergelegde memorie die in het verzoekschrift is overgenomen – Bewijselementen gevoegd bij het verzoek om een pleitzitting”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 22 juni 2017

  1. Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen – Middelen rechtens niet uiteengezet in het verzoekschrift – Verwijzing naar de bij de kamer van beroep neergelegde memorie die in het verzoekschrift is overgenomen – Niet-ontvankelijkheid

    [Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 177, lid 1, d)]

  2. Gerechtelijke procedure – Termijn voor overlegging van de bewijzen – Artikel 85, leden 1 en 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht – Bewijselementen die na sluiting van de schriftelijke behandeling voor het eerst als bijlage bij het verzoek om een pleitzitting worden overgelegd – Niet-ontvankelijkheid

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 85, leden 1 en 3)

  3. Uniemerk – Procedurevoorschriften – Motivering van de beslissingen – Artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 – Draagwijdte identiek aan die van artikel 296 VWEU

    (Art. 296 VWEU; verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 75, eerste volzin)

  4. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Afzonderlijk onderzoek van de weigeringsgronden voor elke in de inschrijvingsaanvraag opgegeven waar of dienst – Motiveringsplicht inzake de weigering van inschrijving – Omvang

    (Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, en 75)

  5. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van een waar of dienst – Doel – Vrijhoudingsbehoefte

    [Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, c)]

  6. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van een waar of dienst – Criteria

    [Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, c)]

  7. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Absolute weigeringsgronden – Merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van een waar of dienst – Beeldmerk ZUM wohl

    [Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, c)]

  8. Uniemerk – Definitie en verkrijging van het Uniemerk – Eerdere inschrijving van het merk in bepaalde lidstaten – Invloed

    (Verordening nr. 207/2009 van de Raad)

  1.  Krachtens artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 177, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet het verzoekschrift de aangevoerde middelen en argumenten en een summiere uiteenzetting van die middelen bevatten. Deze uiteenzetting moet uit de tekst zelf van het verzoekschrift blijken en moet zo duidelijk en nauwkeurig zijn dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht op het beroep kan beslissen, in voorkomend geval zonder daarvoor verdere informatie nodig te hebben.

    Ofschoon de tekst van het verzoekschrift kan worden gestaafd door verwijzingen naar bepaalde passages uit bijgevoegde stukken, is het niet de taak van het Gerecht om in de bijlagen de middelen en argumenten te zoeken en te vinden die het als grondslag voor het beroep zou kunnen beschouwen, aangezien de bijlagen louter als bewijsmiddel dienen. Hieruit volgt dat het verzoekschrift niet-ontvankelijk is voor zover het naar de bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie ingediende schrifturen verwijst, aangezien die algemene verwijzing in het verzoekschrift niet met de daarin uiteengezette middelen en aangevoerde argumenten in verband kan worden gebracht.

    Dit geldt eveneens wanneer de verwijzing betrekking heeft op een handeling die elders in het verzoekschrift is overgenomen, zonder aanduiding van de specifieke punten van de uiteenzetting van de middelen van het verzoekschrift die de verzoekende partij wenst aan te vullen, noch van de passages van de betrokken handeling waarin de eventuele elementen voorkomen die de middelen van het verzoekschrift moeten ondersteunen of aanvullen, aangezien een dergelijke toevoeging in dat geval niet verschilt van een globale verwijzing naar een bijlage bij het verzoekschrift. Indien dit niet het geval was, zou een verzoekende partij, door de bijlagen over te nemen in het eigenlijke verzoekschrift, in staat zijn om de rechtspraak te omzeilen betreffende de onverenigbaarheid van globale verwijzingen naar bijlagen met de bepalingen van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

    Hoewel de bij de kamer van beroep neergelegde memorie volledig is overgenomen in de uiteenzetting van de voorgeschiedenis van het geding in het verzoekschrift, is het dus niet de taak van het Gerecht om in die memorie of in de passages van het verzoekschrift waarin die memorie is overgenomen, de argumenten te zoeken waarnaar verzoekster zou kunnen verwijzen en deze te onderzoeken, zodat die argumenten niet-ontvankelijk zijn.

    (zie punten 11‑14)

  2.  Volgens artikel 85, leden 1 en 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet het bewijs worden overgelegd in het kader van de eerste memoriewisseling, doch de hoofdpartijen kunnen bij wijze van uitzondering nog bewijs overleggen voordat de mondelinge behandeling wordt gesloten, mits de vertraging waarmee dit geschiedt wordt gerechtvaardigd.

    Bewijselementen die na de sluiting van de schriftelijke behandeling voor het eerst bij het verzoek om een pleitzitting zijn gevoegd, moeten op basis van artikel 85, leden 1 en 3, van het Reglement voor de procesvoering niet-ontvankelijk worden verklaard, bij gebreke van rechtvaardiging voor die vertraging in het verzoek om een terechtzitting, van een relevante uitleg voor die vertraging in antwoord op een vraag die het Gerecht ter terechtzitting heeft gesteld en een rechtvaardiging voor de vertraging ontleend aan de noodzaak om het beginsel van hoor en wederhoor te eerbiedigen.

    (zie punten 16, 18‑21)

  3.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 26)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 27)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 32)

  6.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 33‑35)

  7.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 37‑39, 43‑45, 50, 56, 57, 61)

  8.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punt 60)