BESCHIKKING VAN DE PRESIDENT VAN HET HOF

25 oktober 2017 ( *1 )

„Hogere voorziening – Interventie – Vertrouwelijkheid”

In zaak C‑611/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 25 november 2016,

Xellia Pharmaceuticals ApS, gevestigd te Kopenhagen (Denemarken),

Alpharma LLC, voorheen Zoetis Products LLC, gevestigd te Parsippany (Verenigde Staten),

vertegenwoordigd door D. W. Hull, solicitor,

rekwirantes,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Castilla Contreras, T. Vecchi, B. Mongin en C. Vollrath als gemachtigden, bijgestaan door B. Rayment, barrister,

verweerster in eerste aanleg,

geeft DE PRESIDENT VAN HET HOF,

gelet op het voorstel van de rechter-rapporteur, D. Šváby,

de advocaat-generaal, J. Kokott, gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

Met hun hogere voorziening verzoeken Xellia Pharmaceuticals ApS (hierna: „Xellia”) en Alpharma LLC om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 8 september 2016, Xellia Pharmaceuticals en Alpharma/Commissie (T‑471/13, niet gepubliceerd, EU:T:2016:460), waarbij het Gerecht hun beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit C(2013) 3803 final van de Commissie van 19 juni 2013 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak AT/39226 – Lundbeck) (hierna: „litigieus besluit”) heeft verworpen en hun verzoek tot vermindering van het bedrag van de bij dit besluit opgelegde geldboete heeft afgewezen.

2

Bij een op 28 juli 2017 ter griffie van het Hof neergelegde akte heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland verzocht om in zaak C‑611/16 P te worden toegelaten tot interventie aan de zijde van de Europese Commissie.

3

Nadat de griffier van het Hof het door het Verenigd Koninkrijk ingediende verzoek om toelating tot interventie overeenkomstig artikel 131, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – dat op grond van artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – had betekend aan partijen, hebben Xellia en Alpharma hun opmerkingen over dat verzoek ingediend, zonder daarbij melding te maken van geheime of vertrouwelijke stukken of documenten waarvan de mededeling aan die lidstaat hun schade zou kunnen berokkenen.

4

Bij een op 17 augustus 2017 ter griffie van het Hof neergelegde akte hebben Xellia en Alpharma aangevoerd dat het door het Verenigd Koninkrijk ingediende verzoek om toelating tot interventie moest worden afgewezen omdat het na het verstrijken van de in artikel 190, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering bedoelde termijn en dus niet tijdig was ingediend, alsook omdat het niet met redenen was omkleed. Voorts hebben zij betoogd dat de president van het Hof – doordat de betrokken lidstaat zijn verzoek om toelating tot interventie niet binnen de gestelde termijn heeft ingediend en dat verzoek evenmin heeft gemotiveerd – niet in staat is gesteld om te beoordelen of er redenen zijn een dergelijke tardieve interventie toe te staan en om zich ervan te vergewissen dat die lidstaat met deze interventie geen procedureel voordeel beoogt te verkrijgen. Volgens hen schendt een dergelijk verzoek hun procedurele rechten omdat de redenen voor dat verzoek hun niet zijn meegedeeld en zij bijgevolg niet in staat zijn om verweer te voeren tegen die redenen en tegen de argumenten die de betrokken lidstaat mogelijkerwijs tijdens de pleitzitting zal aanvoeren.

5

In dit verband zij om te beginnen in herinnering gebracht dat een verzoek om toelating tot interventie dat wordt ingediend na het verstrijken van de termijn van het op hogere voorzieningen toepasselijke artikel 190, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, maar vóór de beslissing om de mondelinge behandeling te openen – op grond van artikel 129, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – in behandeling kan worden genomen.

6

De omstandigheid dat een dergelijk verzoek om toelating tot interventie te laat wordt ingediend, brengt enkel met zich mee dat de interveniënt geen memorie in interventie kan indienen, en dat hem dus de mogelijkheid wordt ontnomen die wordt geboden door artikel 132, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening. Hij behoudt evenwel de mogelijkheid om opmerkingen te maken tijdens de pleitzitting, zo er een plaatsvindt.

7

Vervolgens zij opgemerkt dat de lidstaten zich krachtens artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kunnen voegen in een voor het Hof aanhangig geding, zonder dat zij aannemelijk hoeven te maken dat zij belang hebben bij de beslechting van dat geding.

8

Bijgevolg hoefde het Verenigd Koninkrijk hoe dan ook niet uiteen te zetten waarom het heeft verzocht om in het onderhavige geding te worden toegelaten tot interventie, ook al is het verzoek om toelating tot interventie ingediend na het verstrijken van de termijn van artikel 190, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering.

9

Wat ten slotte de stellingen van Xellia en Alpharma betreft volgens welke hun procedurele rechten worden geschonden doordat het niet voorzienbaar is wat de inhoud zal zijn van de argumenten die het Verenigd Koninkrijk mogelijkerwijs zal aanvoeren tijdens de pleitzitting, zo er een plaatsvindt, kan ermee worden volstaan er – ten overvloede – op te wijzen dat de opmerkingen van een interveniënt op grond van artikel 129, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, geen ander doel mogen dienen dan de conclusies van een van de hoofdpartijen – in casu die van de Commissie – geheel of ten dele te ondersteunen.

10

Derhalve moet het Verenigd Koninkrijk – op grond van artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 131, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – worden toegelaten tot interventie.

11

Aangezien het verzoek van het Verenigd Koninkrijk om toelating tot interventie is ingediend na het verstrijken van de termijn van het op hogere voorzieningen toepasselijke artikel 190, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, maar vóór de beslissing om de mondelinge behandeling te openen, dient het evenwel aan die lidstaat – overeenkomstig artikel 40, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 129, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – te worden toegestaan opmerkingen te maken, zij het uitsluitend tijdens de pleitzitting, zo er een plaatsvindt.

12

Bovendien zij eraan herinnerd dat reeds bij beschikking van de president van het Hof van 5 juli 2017, Lundbeck/Commissie (C‑591/16 P, niet gepubliceerd, EU:C:2017:532), op verzoek van de rekwirante in die zaak en van de Commissie, is besloten dat de vertrouwelijke versie van het litigieuze besluit – die eveneens is opgenomen in bijlage 2 bij het verzoekschrift in hogere voorziening van Xellia en Alpharma – ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk vertrouwelijk moet worden behandeld.

13

Gelet op die beschikking dient in de omstandigheden van het geval en bij gebreke van een daartoe strekkend verzoek van partijen en inzonderheid van de Commissie ambtshalve te worden beslist dat in dit stadium van de onderhavige procedure – overeenkomstig artikel 131, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 190, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening – enkel de door de Commissie op 19 januari 2015 op haar internetsite gepubliceerde openbare versie van dat besluit zal worden meegedeeld aan het Verenigd Koninkrijk.

Kosten

14

Volgens artikel 137 van het Reglement voor de procesvoering, dat op grond van artikel 184, lid 1, van dit Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt ten aanzien van de proceskosten beslist in het arrest of de beschikking waardoor een einde komt aan het geding.

15

Derhalve dient de beslissing omtrent de aan de interventie van het Verenigd Koninkrijk verbonden kosten te worden aangehouden.

 

De president van het Hof beschikt:

 

1)

Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt in zaak C‑611/16 P toegelaten tot interventie aan de zijde van de Europese Commissie.

 

2)

Het wordt aan het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegestaan opmerkingen te maken tijdens de pleitzitting, zo er een plaatsvindt.

 

3)

Aan het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zal door tussenkomst van de griffier een afschrift worden betekend van alle processtukken, met uitzondering van het document dat is opgenomen in bijlage 2 bij het verzoekschrift in hogere voorziening van Xellia Pharmaceuticals ApS en Alpharma LLC.

 

4)

De op de internetsite van de Europese Commissie gepubliceerde openbare versie van het document dat is opgenomen in bijlage 2 bij het verzoekschrift in hogere voorziening van Xellia Pharmaceuticals ApS en Alpharma LLC, zal door tussenkomst van de griffier worden betekend aan het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

 

5)

De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.