Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 27 april 2017 – Bachman

(Zaak C‑535/16) ( 1 )

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Bescherming van de consument – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 2, onder b) – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Begrip ‚consument’ – Natuurlijke persoon die met een kredietinstelling een schuldvernieuwingsovereenkomst sluit om te voldoen aan de verplichtingen tot aflossing van de kredieten die door een handelsvennootschap bij die kredietinstelling zijn aangegaan”

Bescherming van de consument–Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten–Richtlijn 93/13–Begrip consument–Natuurlijke persoon die met een kredietinstelling een schuldvernieuwingsovereenkomst sluit om te voldoen aan de verplichtingen tot aflossing van de kredieten die door een handelsvennootschap bij die kredietinstelling zijn aangegaan–Daaronder begrepen–Voorwaarden

[Richtlijn 93/13 van de Raad, tiende overweging en art. 2, b)]

(zie punten 32‑38, 41 en dictum)

Dictum

Artikel 2, onder b), van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon die zich bij een schuldvernieuwing jegens een kredietinstelling contractueel ertoe heeft verbonden om kredieten af te lossen die oorspronkelijk aan een handelsvennootschap voor haar activiteit waren verleend, als een consument in de zin van die bepaling kan worden aangemerkt wanneer die natuurlijke persoon geen duidelijke band heeft met die vennootschap en op die manier heeft gehandeld voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen, maar op grond van zijn banden met de persoon die de zeggenschap over die vennootschap had, en met de persoon die aan de oorspronkelijke kredietovereenkomsten accessoire overeenkomsten (borgtochtovereenkomsten of hypotheekovereenkomsten) had gesloten.


( 1 ) PB C 38 van 6.2.2017.