BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

5 oktober 2016 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Geen redelijke twijfel — Luchtvervoer — Verordening (EG) nr. 261/2004 — Artikel 2, onder l) — Begrip ‚annulering’ — Vlucht waarbij er een ongeplande tussenlanding is gemaakt”

In zaak C‑32/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Dresden (districtsrechtbank van Dresden, Duitsland) bij beslissing van 10 december 2015, ingekomen bij het Hof op 19 januari 2016, in de procedure

Ute Wunderlich

tegen

Bulgarian Air Charter Limited,

geeft

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Šváby (rapporteur), kamerpresident, M. Safjan en M. Vilaras, rechters,

advocaat-generaal: M. Bobek,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Bulgarian Air Charter Limited, vertegenwoordigd door P. Kauffmann, Rechtsanwalt,

de Franse regering, vertegenwoordigd door D. Colas en M.‑L. Kitamura als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Mölls en K. Simonsson als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, onder l), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91 (PB 2004, L 46, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Ute Wunderlich en Bulgarian Air Charter Limited, een luchtvaartmaatschappij, over de weigering van die luchtvaartmaatschappij om haar compensatie te betalen terwijl er tijdens haar vlucht vóór het bereiken van de eindbestemming een ongeplande tussenlanding was gemaakt.

Toepasselijke bepalingen

3

In overwegingen 1, 2 en 4 van verordening nr. 261/2004 heet het:

„(1)

Het optreden van de Gemeenschap [op het gebied van het luchtvervoer] moet onder meer gericht zijn op de waarborging van een hoog niveau van bescherming van de passagiers, met volledige inachtneming van de eisen op het gebied van consumentenbescherming in het algemeen.

(2)

Instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten brengen voor passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak met zich mee.

[...]

(4)

De Gemeenschap dient derhalve de [...] vastgestelde beschermingsnormen te verhogen, teneinde de rechten van de passagier uit te breiden en ervoor te zorgen dat de luchtvaartmaatschappijen onder geharmoniseerde voorwaarden hun bedrijf uitoefenen op een geliberaliseerde markt.”

4

In artikel 2, onder l), van deze verordening wordt het begrip „annulering” gedefinieerd als „het niet-uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt”.

5

Artikel 5, lid 1, van die verordening bepaalt:

„In geval van annulering van een vlucht:

[...]

c)

hebben de betrokken passagiers recht op de in artikel 7 bedoelde compensatie door de luchtvaartmaatschappij die de vlucht uitvoert, tenzij

i)

de annulering hun ten minste twee weken voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld, of;

ii)

de annulering hun tussen twee weken en zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan twee uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan vier uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt, of

iii)

de annulering hun minder dan zeven dagen voor de geplande vertrektijd wordt meegedeeld en hun een andere vlucht naar hun bestemming wordt aangeboden die niet eerder dan één uur voor de geplande vertrektijd vertrekt en hen minder dan twee uur later dan de geplande aankomsttijd op de eindbestemming brengt.”

6

In artikel 7, lid 1, van deze verordening is erin voorzien dat passagiers onder meer in geval van annulering van een vlucht compensatie krijgen waarvan de hoogte voor alle vluchten tot en met 1500 km is vastgesteld op 250 EUR.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

7

Wunderlich heeft bij Bulgarian Air Charter een vlucht geboekt van Bourgas (Bulgarije) naar Dresden (Duitsland) met een gepland vertrek op 13 september 2014 om 11:40 uur en een geplande aankomst op dezelfde dag om 13:00 uur.

8

Het voor de betrokken vlucht gebruikte toestel is op de geplande dag en het geplande tijdstip vertrokken. Het toestel heeft evenwel een ongeplande tussenlanding gemaakt in Praag (Tsjechische Republiek) om uiteindelijk om 15:20 uur, dus met een aankomstvertraging van 2 uur en 20 minuten, in Dresden te landen.

9

Wunderlich heeft bij het Amtsgericht Dresden (districtsrechtbank van Dresden, Duitsland) een vordering ingesteld tot betaling van de in de artikelen 5 en 7 van verordening nr. 261/2004 bedoelde compensatie van 250 EUR voor geannuleerde vluchten.

10

In dit kader is de verwijzende rechter van oordeel dat, overeenkomstig het arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodriguez e.a. (C‑83/10, EU:C:2011:652), voor de uitlegging van het begrip „annulering” in de zin van artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004 moet worden uitgegaan van het begrip „traject”, dat door het Hof is gedefinieerd als door het vliegtuig af te leggen weg van de luchthaven van vertrek naar de luchthaven van bestemming, in een chronologische volgorde, inhoudend dat het vliegtuig overeenkomstig het geplande traject moet vertrekken en de in dat traject vastgestelde bestemming moet bereiken. In dit verband is de verwijzende rechter van oordeel dat uit het arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a. (C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716), blijkt dat het traject een essentieel onderdeel van de vlucht vormt, die moet worden uitgevoerd volgens een vooraf door de vervoerder vastgestelde planning. De verwijzende rechter wijst er verder op dat een vlucht, gelet op het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen vertraging en annulering, enkel als geannuleerd kan worden beschouwd indien de luchtvaartmaatschappij de passagiers op een vlucht heeft overgeboekt waarvan de oorspronkelijke planning afwijkt van die van de aanvankelijk geplande vlucht. Daaruit leidt hij af dat het traject een essentieel onderdeel van de vlucht vormt.

11

De verwijzende rechter constateert voorts dat verschillende Duitse rechters op basis van het arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a. (C‑83/10, EU:C:2011:652), hebben geoordeeld dat wanneer een vliegtuig afwijkt van het geplande traject en er een ongeplande tussenlanding wordt ingelast, dit een zodanig omvangrijke wijziging van het oorspronkelijke traject vormt dat dit aanleiding is om te oordelen dat de geplande vlucht niet is uitgevoerd.

12

In deze omstandigheden heeft het Amtsgericht Dresden (districtsrechtbank van Dresden) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een beslissing over de volgende prejudiciële vraag:

„Is sprake van annulering van een vlucht in de zin van artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004, wanneer de geplande vlucht op tijd vertrekt en met niet meer dan drie uur vertraging op de geplande plaats van bestemming aankomt, maar er een niet-geplande tussenlanding plaatsvindt?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

13

Volgens artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan het Hof, wanneer een gestelde prejudiciële vraag identiek is aan een vraag waarover het reeds uitspraak heeft gedaan, wanneer het antwoord op een dergelijke vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een prejudiciële vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

14

Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.

15

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een vlucht waarvan de plaats van vertrek en de plaats van bestemming stroken met de planning, maar waarbij er een ongeplande tussenlanding is gemaakt, als geannuleerd moet worden aangemerkt.

16

Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat „annulering” in artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004 wordt gedefinieerd als „het niet uitvoeren van een geplande vlucht waarop ten minste één plaats was geboekt”.

17

In dit verband heeft het Hof gepreciseerd dat in beginsel sprake is van een annulering wanneer de planning van de oorspronkelijke vlucht wordt opgegeven en de passagiers van deze vlucht zich aansluiten bij de passagiers van een vlucht die eveneens is gepland, los van de vlucht die de aldus overgeboekte passagiers hebben geboekt (zie arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C‑83/10, EU:C:2011:652, punt 30en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18

Evenwel kan niet worden geoordeeld dat een vlucht zoals die in het hoofdgeding, waarvan de plaats van vertrek en de plaats van bestemming stroken met de planning en waarbij dus geenszins de situatie aan de orde is geweest dat de passagiers wegens annulering van de door hen geboekte vlucht op een ander vlucht zijn overgeboekt, niet is uitgevoerd in de zin van artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004 (zie in deze zin arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C‑83/10, EU:C:2011:652, punt 28en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19

Het feit dat tijdens de vlucht een ongeplande tussenlanding is gemaakt, kan niet afdoen aan deze constatering en kan er derhalve niet toe leiden dat die vlucht als geannuleerd moet worden beschouwd.

20

Het is in dit verband zeker juist dat uit de rechtspraak van het Hof volgt dat het traject een essentieel onderdeel vormt van de vlucht, die wordt uitgevoerd volgens een vooraf door de vervoerder vastgestelde planning (arrest van 13 oktober 2011, Sousa Rodríguez e.a., C‑83/10, EU:C:2011:652, punt 27).

21

Het zou echter niet in overeenstemming zijn met de doelstelling van verordening nr. 261/2004 en met het beginsel van gelijke behandeling om een vlucht die na een ongeplande tussenlanding op haar beoogde eindbestemming aankomt, gelijk te stellen aan een geannuleerde vlucht en zodoende de luchtvaartmaatschappij ertoe te verplichten aan de passagiers van die vlucht de in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7 van die verordening bedoelde compensatie te betalen.

22

Ten eerste staat vast dat met verordening nr. 261/2004, zoals blijkt uit de overwegingen 1, 2 en 4 ervan, wordt beoogd een hoog niveau van bescherming van de passagiers en de consumenten te waarborgen door hun rechten te versterken in een bepaald aantal situaties die ernstige moeilijkheden en ongemak met zich meebrengen en hiervoor onmiddellijk en gestandaardiseerd compensatie te bieden (arrest van 22 juni 2016, Mennens, C‑255/15, EU:C:2016:472, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

Het feit dat er tijdens een vlucht een ongeplande tussenlanding wordt gemaakt, levert evenwel geenszins een situatie op die als zodanig voor de passagiers ernstige moeilijkheden en ongemak zoals die bij een instapweigering, een annulering of een langdurige vertraging met zich meebrengt, waarvoor in verordening nr. 261/2004, zoals uitgelegd door het Hof, is voorzien in compensatie.

24

Dergelijke ernstige moeilijkheden en ongemak doen zich slechts voor indien deze tussenlanding tot gevolg heeft dat het luchtvaartuig dat voor de betrokken vlucht wordt gebruikt, zijn eindbestemming ten opzichte van de geplande aankomsttijd bereikt met een vertraging van drie uur of meer. In deze situatie heeft de passagier in beginsel recht op de compensatie als bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7 van verordening nr. 261/2004, zoals uitgelegd door het Hof (zie in deze zin arrest van 26 februari 2013, Folkerts, C‑11/11, EU:C:2013:106, punt 32en aldaar aangehaalde rechtspraak).

25

Ten tweede zou, wanneer een vlucht die na een ongeplande tussenlanding op haar geplande eindbestemming aankomt aan een geannuleerde vlucht zou worden gelijkgesteld, dit ertoe leiden dat een recht op compensatie wordt toegekend aan een passagier die vanwege die ongeplande tussenlanding een aankomstvertraging van minder dan drie uur heeft opgelopen, terwijl een passagier die door een andere oorzaak dezelfde vertraging heeft opgelopen, geen recht zou hebben op de compensatie bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 7 van verordening nr. 261/2004, zoals uitgelegd door het Hof. Dat zou derhalve in strijd zijn met het beginsel van gelijke behandeling.

26

Het is vaste rechtspraak dat elke Unierechtelijke handeling in overeenstemming met het gehele primaire recht dient te worden uitgelegd, daaronder begrepen dit beginsel, dat vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij dit objectief gerechtvaardigd is (zie arrest van 19 november 2009, Sturgeon e.a., C‑402/07 en C‑432/07, EU:C:2009:716, punt 48en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27

Gelet op een en ander dient op de door de verwijzende rechter gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 2, onder l), van verordening nr. 261/2004 aldus moet worden uitgelegd dat een vlucht waarvan de plaats van vertrek en de plaats van bestemming stroken met de planning, maar waarbij er een ongeplande tussenlanding is gemaakt, niet als geannuleerd kan worden aangemerkt.

Kosten

28

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, onder l), van verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 295/91, moet aldus worden uitgelegd dat een vlucht waarvan de plaats van vertrek en de plaats van bestemming stroken met de planning, maar waarbij er een ongeplande tussenlanding is gemaakt, niet als geannuleerd kan worden aangemerkt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.