6.2.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 38/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel de Mons (België) op 23 november 2016 — Cabinet d’Orthopédie Stainier SPRL/Belgische Staat

(Zaak C-592/16)

(2017/C 038/16)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d’appel de Mons

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cabinet d’Orthopédie Stainier SPRL

Verwerende partij: Belgische Staat

Prejudiciële vraag

Is het met de in de Vierde richtlijn (78/660/EEG) van de Raad van 25 juli 1978 betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen (PB 1978, L 222, blz. 11) besloten liggende regels voor het opstellen van de balans, volgens welke

de jaarrekening een getrouw beeld moet geven van het vermogen, de financiële positie en het resultaat van de vennootschap (artikel 2, lid 3, van de richtlijn),

de voorzieningen voor risico’s en verplichtingen een dekking beogen te vormen voor naar de aard ervan duidelijk omschreven verliezen of verplichtingen die op de balansdatum als waarschijnlijk of als vaststaand worden beschouwd, doch waarvan niet bekend is in welke omvang of wanneer zij zullen ontstaan (artikel 20, lid 1, van de richtlijn),

het voorzichtigheidsbeginsel steeds in acht moet worden genomen en in het bijzonder geldt dat

winsten slechts mogen worden opgenomen voor zover zij op de balansdatum gerealiseerd zijn,

alle voorzienbare risico’s en mogelijke verliezen die hun oorsprong hebben in het boekjaar of in een vorig boekjaar, in aanmerking moeten worden genomen, ook als deze risico’s en verliezen pas bekend worden tussen de balansdatum en de datum waarop de balans wordt opgesteld [artikel 31, lid 1, onder c), aa) en bb), van de richtlijn],

lasten en baten betreffende het boekjaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, in aanmerking moeten worden genomen, ongeacht het tijdstip van betaling van deze lasten of ontvangst van deze baten [artikel 31, lid 1, onder d), van de richtlijn],

de activa en passiva elk afzonderlijk worden gewaardeerd [artikel 31, lid 1, onder e), van de richtlijn],

verenigbaar dat een vennootschap die een aandelenoptie schrijft, de voor de optie ontvangen prijs op de actiefzijde van de balans boekt in het boekjaar waarin die optie is gelicht, of bij het verstrijken van de geldigheidsduur daarvan, om rekening te houden met het risico dat de optieschrijver door zijn toezegging loopt, [en niet] tijdens het boekjaar waarin de optie is geschreven en de prijs daarvoor definitief is verkregen, waarbij het door de optieschrijver gelopen risico afzonderlijk wordt gewaardeerd door boeking van een provisie?