17.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 175/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Najvyšší súd Slovenskej republiky (Slowakije) op 15 februari 2016 — Radosław Szoja/Sociálna poisťovňa

(Zaak C-89/16)

(2016/C 175/06)

Procestaal: Slowaaks

Verwijzende rechter

Najvyšší súd Slovenskej republiky

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Radosław Szoja

Verwerende partij: Sociálna poisťovňa

Prejudiciële vragen

1.

Kan artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 883/2004 (1) van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, gelezen in samenhang met het recht op socialezekerheidsvoorzieningen en sociale voordelen dat is vastgelegd in artikel 34, leden 1 en 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in de omstandigheden van de onderhavige zaak, worden uitgelegd zonder rekening te houden met de verduidelijkingen die worden verstrekt in artikel 14 van verordening (EG) nr. 987/2009 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004, alsook zonder dat nadien de procedure van artikel 16 van deze [toepassings]verordening kan worden gevolgd, zodat de ondergrens van de arbeidstijd of van de bezoldiging van de werknemer geen impact heeft op de keuze van de toepasselijke nationale wetgeving ingeval tegelijkertijd werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst worden verricht; met andere woorden, kan artikel 13, lid 3, van de basisverordening worden uitgelegd zonder dat daarbij voormeld artikel 14 van de toepassingsverordening hoeft te worden toegepast?

2.

Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, kan de nationale rechter dan, ingeval sprake is van een tegenstrijdigheid bij de toepassing van twee verordeningen, te weten tussen de basisverordening en de toepassingsverordening, in casu verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en verordening nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 883/2004, de bepalingen ervan beoordelen op basis van hun normatieve geldingskracht, namelijk naar gelang hun rang in de hiërarchie van het recht van de Unie?

3.

Moet de uitlegging die de Administratieve Commissie krachtens artikel 72 van de basisverordening aan de bepalingen van deze verordening geeft, worden beschouwd als een bindende uitlegging door een instelling van de Europese Unie waarvan in de beslissingen van de nationale rechterlijke instanties niet kan worden afgeweken, hetgeen er dan tevens aan in de weg staat dat een prejudiciële vraag hierover wordt gesteld, of gaat het slechts om een van de toegestane uitleggingswijzen van het recht van de Unie die de nationale rechter in aanmerking kan nemen als een van de elementen die zijn beslissing onderbouwen?


(1)  PB L 157, blz. 49.

(2)  PB L 284, blz. 1.