18.4.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 136/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice Queen’s Bench Division (Administrative Court) (Verenigd Koninkrijk) op 10 februari 2016 — Prospector Offshore Drilling SA, Prospector Rig 1 Contracting Company SARL, Prospector Rig 5 Contracting Company SARL, Ensco plc, Ensco Offshore UK Limited, Rowan Companies plc, Rowan Cayman Limited/Her Majesty’s Treasury, Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
(Zaak C-72/16)
(2016/C 136/23)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
High Court of Justice Queen’s Bench Division (Administrative Court)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Prospector Offshore Drilling SA, Prospector Rig 1 Contracting Company SARL, Prospector Rig 5 Contracting Company SARL, Ensco plc, Ensco Offshore UK Limited, Rowan Companies plc, Rowan Cayman Limited
Verwerende partijen: Her Majesty’s Treasury, Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Prejudiciële vragen
1) |
Staat artikel 49, 56 of 63 VWEU is de weg aan nationale wetgeving zoals Part 8ZA van de Corporation Tax Act 2010, die regels geeft voor de kostenaftrek voor in het Verenigd Koninkrijk belastbare winst van ondernemingen die booractiviteiten verrichten voor de olie-industrie („oliemaatschappijen”) uit activiteiten (de „betrokken activiteiten”) waarbij bepaalde van een met de oliemaatschappij „verbonden” persoon geleasede activa („relevante activa”) worden ingezet, op grond waarvan:
|
2) |
Meer in het bijzonder, staat artikel 49, 56 of 63 VWEU in de weg aan dergelijke wetgeving ingeval:
|
3) |
Luidt het antwoord op een van bovenstaande vragen anders indien in het algemeen en/of in het specifieke geval van verzoeksters groepen die booreilanden bezitten en in het Verenigd Koninkrijk boordiensten verrichten geen aanzienlijke nettowinst in het Verenigd Koninkrijk hebben behalve uit booractiviteiten? |
4) |
Luidt het antwoord op een van bovenstaande vragen anders indien de bestreden bepalingen tot doel hebben belastingontwijking door het creëren van een kunstmatig gefragmenteerde ondernemingsstructuur zonder zelfstandige economische realiteit buiten de groep te voorkomen? |