Zaak C‑630/16
Procedure ingesteld door Anstar Oy
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Helsingin hallinto‑oikeus)
„Prejudiciële verwijzing – Geharmoniseerde voorwaarden voor het verhandelen van bouwproducten – Geharmoniseerde norm EN 1090‑1:2009+A1:2011 – Criteria voor de bepaling van de werkingssfeer van een norm die is vastgesteld door het Europees Comité voor normalisatie (CEN) onder een mandaat van de Europese Commissie – Ophangelementen die bestemd zijn om in beton te worden geplaatst vóór de uitharding daarvan en die worden gebruikt om schaalelementen en metselschoren aan het geraamte van een gebouw te bevestigen”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 december 2017
Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Handelingen van de instellingen–Geharmoniseerde technische norm die is vastgesteld op grond van een verordening en is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie–Daaronder begrepen–Grenzen–Bepaling welke technische norm van toepassing is op een product
(Art. 267 VWEU; verordening nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, punt 11)
Harmonisatie van de wetgevingen–Bouwmaterialen–Verordening nr. 305/2011–Geharmoniseerde normen–Werkingssfeer–Criteria voor vaststelling
(Verordening nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad, art. 17, leden 1 en 5)
Harmonisatie van de wetgevingen–Bouwmaterialen–Verordening nr. 305/2011–Geharmoniseerde normen–EN 1090‑1:2009+A1:2011 voor staal- en aluminiumconstructies–Werkingssfeer–Ophangelementen die bestemd zijn om in beton te worden geplaatst vóór de uitharding daarvan–Daaronder begrepen
(Verordening nr. 305/2011 van het Europees Parlement en de Raad)
Zie de tekst van de beslissing.
(zie punten 32, 33)
Daartoe moet voor de uitlegging van norm EN 1090‑1:2009+A1:2011 in de eerste plaats worden verwezen naar de inhoud van die norm, met inbegrip van de bijlagen erbij, betreffende de werkingssfeer ervan.
In de tweede plaats moet een geharmoniseerde norm worden uitgelegd tegen de achtergrond van het mandaat dat aan die norm ten grondslag ligt. Volgens artikel 17, lid 1, van verordening nr. 305/2011 worden geharmoniseerde normen immers vastgesteld door de in bijlage I bij richtlijn 98/34 genoemde Europese normalisatie-instellingen, op grond van verzoeken van de Commissie. Op grond van artikel 17, lid 5, van die verordening is de Commissie belast met de beoordeling van de conformiteit van de door die Europese normalisatie-instellingen vastgestelde geharmoniseerde normen met de betrokken mandaten. Bijgevolg mag de werkingssfeer van een geharmoniseerde norm niet ruimer worden uitgelegd dan die van het mandaat dat aan die norm ten grondslag ligt.
In de derde plaats moet, wanneer – zoals in het hoofdgeding – een product onder verschillende geharmoniseerde technische specificaties kan vallen, allereerst worden nagegaan of de oudste norm is ingetrokken bij de meest recente norm. Wanneer in een geharmoniseerde norm niet uitdrukkelijk wordt vermeld dat zij een andere geharmoniseerde norm dan wel een of meer Europese technische beoordelingen vervangt, blijven die geharmoniseerde technische specificaties derhalve geldig en vormen zij een afwijkende bijzondere regeling.
In de vierde plaats hebben door nationale of internationale normalisatie‑instellingen bekendgemaakte richtsnoeren weliswaar tot doel de werkingssfeer te verduidelijken van de geharmoniseerde normen waarvan de referentienummers door de Commissie zijn bekendgemaakt, maar dat neemt niet weg dat zij in de rechtsorde van de Unie geen juridisch bindende handelingen kunnen vormen. Bijgevolg hebben die richtsnoeren geen invloed op de uitlegging van een geharmoniseerde norm en zijn zij evenmin bindend voor de nationale rechterlijke instanties, ook al kunnen zij een nuttige leidraad voor de tenuitvoerlegging van die norm vormen.
(zie punten 34‑36, 38, 40, 44)
Norm EN 1090‑1:2009+A1:2011, met als opschrift „Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies – Deel 1: Eisen voor het vaststellen van de conformiteit van constructieve onderdelen”, moet aldus worden uitgelegd dat producten als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die bestemd zijn om in beton te worden geplaatst voordat dit hard wordt, binnen de werkingssfeer ervan vallen indien zij een dragende functie hebben, in die zin dat een bouwwerk zonder die producten onmiddellijk minder sterk zou worden. Het dragende deel moet dus een essentiële functie vervullen in de algemene structuur van het bouwwerk.
(zie punten 48, 49 en dictum)