ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

5 juni 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Non-discriminatiebeginsel – Begrip ‚arbeidsvoorwaarden’ – Vergelijkbaarheid van situaties – Rechtvaardiging – Begrip ‚objectieve redenen’ – Vergoeding in geval van opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd om een objectieve reden – Lagere vergoeding na afloop van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ‚ter vervanging van een met deeltijdpensioen gaande werknemer’”

In zaak C‑574/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechter van de autonome regio Galicië, Spanje) bij beslissing van 7 november 2016, ingekomen bij het Hof op 14 november 2016, in de procedure

Grupo Norte Facility SA

tegen

Angel Manuel Moreira Gómez,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, A. Tizzano, vicepresident, L. Bay Larsen, J. L. da Cruz Vilaça, A. Rosas en C. G. Fernlund, kamerpresidenten, A. Arabadjiev (rapporteur), M. Safjan, D. Šváby, M. Berger, A. Prechal, E. Jarašiūnas en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 november 2017,

gelet op de opmerkingen van:

Grupo Norte Facility SA, vertegenwoordigd door A. I. López Fernández en E. Orusco Almazán, abogados,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. Gavela Llopis als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en N. Ruiz García als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 december 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB 1999, L 175, blz. 43), en de uitlegging van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Grupo Norte Facility SA (hierna: „Grupo Norte”) en Angel Manuel Moreira Gómez betreffende het verstrijken van de tussen hem en deze vennootschap gesloten arbeidsovereenkomst ter vervanging van een met deeltijdpensioen gaande werknemer (hierna: „vervangingsovereenkomst”).

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Overweging 14 van richtlijn 1999/70 luidt als volgt:

„Overwegende dat de partijen bij deze overeenkomst beoogden een raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te sluiten waarin de algemene beginselen en minimumvoorschriften inzake arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geformuleerd; dat zij hun wil te kennen hebben gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen”.

4

Volgens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is deze richtlijn gericht op „de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, Unice, CEEP) gesloten [raamovereenkomst]”.

5

De tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst luidt als volgt:

„De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien.”

6

De derde alinea van deze preambule is als volgt verwoord:

„[De raamovereenkomst] bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectoriële en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.”

7

Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst is het doel ervan de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen, en voorts een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

8

Clausule 3, met als opschrift: „Definities”, van de raamovereenkomst bepaalt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.

‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.

‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. [...]”

9

Clausule 4 van de raamovereenkomst heeft als opschrift „Non-discriminatiebeginsel” en bepaalt in punt 1:

„Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.”

Spaans recht

10

Artikel 12, leden 6 en 7, van de texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores, aprobado por el Real Decreto Legislativo 1/1995 (geconsolideerde versie van de wet op het werknemersstatuut, goedgekeurd bij koninklijk wetgevend besluit 1/1995) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de ten tijde van de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „werknemersstatuut”), bepaalt:

„6.   Om in aanmerking te komen voor deeltijdpensionering [...] moet de werknemer met zijn onderneming een arbeidstijdverkorting en een loonsverlaging van ten minste 25 % en ten hoogste 75 % overeenkomen, en [...] moet de onderneming tegelijkertijd overeenkomstig de bepalingen van de volgende alinea een ‚vervangingsovereenkomst’ sluiten om de arbeidstijd vol te maken die vrijkomt wanneer een werknemer met gedeeltelijk pensioen gaat. Een ‚vervangingsovereenkomst’ kan ook worden gesloten ter vervanging van werknemers die na het bereiken van de 65-jarige leeftijd met gedeeltelijk pensioen gaan.

De arbeidstijdverkorting en de loonsverlaging kunnen oplopen tot 85 % indien de ‚vervangingsovereenkomst’ voor onbepaalde tijd wordt gesloten en een voltijdse betrekking betreft [...].

De uitvoering van deze deeltijdse arbeidsovereenkomst en de bezoldiging ervan zijn verenigbaar met het ouderdomspensioen dat door het socialezekerheidsstelsel aan de werknemer wordt toegekend bij deeltijdpensionering.

De arbeidsverhouding eindigt wanneer de werknemer volledig met pensioen gaat.

7.   Voor de ‚vervangingsovereenkomst’ gelden de volgende voorschriften:

a)

Zij wordt gesloten met een werknemer die werkloos is of reeds een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met de onderneming heeft.

b)

Behoudens in het in lid 6, tweede alinea, bedoelde geval, wordt de naar aanleiding van een gedeeltelijke pensionering gesloten ‚vervangingsovereenkomst’ aangegaan voor onbepaalde tijd of voor een periode die ten minste overeenkomt met de periode totdat de vervangen werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Indien de gedeeltelijk gepensioneerde werknemer bij het bereiken van deze leeftijd in dienst blijft bij de onderneming, kan de voor bepaalde tijd gesloten ‚vervangingsovereenkomst’ van jaar tot jaar worden verlengd op basis van een overeenkomst tussen de partijen; zij eindigt in elk geval aan het einde van de periode die overeenkomt met het jaar waarin de ‚vervangen’ werknemer volledig met pensioen is gegaan.

Indien de werknemer gedeeltelijk met pensioen gaat na het bereiken van de 65-jarige leeftijd, kan de ‚vervangingsovereenkomst’, die de onderneming kan aangaan om de arbeidstijd vol te maken die deze werknemer vrijmaakt, voor onbepaalde tijd of jaarlijks worden aangegaan. In het laatstgenoemde geval wordt de overeenkomst jaarlijks automatisch verlengd en eindigt zij zoals beschreven in de vorige alinea.

[...]

d)

De functie van de ‚vervangende werknemer’ kan dezelfde zijn als die van de vervangen werknemer of een vergelijkbare functie, namelijk een functie waarvan de taken binnen dezelfde of een gelijkwaardige beroepsgroep vallen.

[...]”

11

Artikel 15, lid 1, van het werknemersstatuut luidt als volgt:

„De arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan voor onbepaalde tijd of voor bepaalde tijd. Een overeenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan wanneer:

a)

de werknemer in dienst treedt om een bepaalde taak te voltooien die losstaat van de normale activiteiten van de onderneming en waarvan de tijdsduur voor de uitvoering weliswaar beperkt, maar in beginsel onzeker is. [...]

b)

marktomstandigheden, een opstapeling van werk of een teveel aan bestellingen hier aanleiding toe geven, ook al gaat het om de normale activiteiten van de onderneming. [...]

c)

er sprake is van de vervanging van werknemers die recht hebben op behoud van hun arbeidsplaats, mits in de arbeidsovereenkomst de naam van de vervangen werknemer en de reden voor de vervanging worden vermeld.”

12

Volgens artikel 15, lid 6, eerste alinea, van het werknemersstatuut hebben werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd dezelfde rechten als werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd, onverminderd de specifieke kenmerken van elk van de contractuele regelingen met betrekking tot het einde van de overeenkomst en die welke uitdrukkelijk in de wet zijn vastgelegd met betrekking tot opleidingsovereenkomsten.

13

Artikel 49, lid 1, van het werknemersstatuut luidt:

„De arbeidsovereenkomst eindigt:

[...]

b)

om de in de overeenkomst rechtsgeldig vermelde redenen, tenzij deze een kennelijk rechtsmisbruik door de werkgever vormen;

c)

bij het verstrijken van de overeengekomen termijn of bij de voltooiing van de opdracht of de dienst waarop de overeenkomst betrekking heeft. Bij beëindiging van de overeenkomst heeft de werknemer, tenzij het ad-interimovereenkomsten of opleidingsovereenkomsten betreft, recht op een vergoeding die gelijk is aan een evenredig gedeelte van het bedrag dat zou voortvloeien uit het betalen van twaalf dagen salaris per dienstjaar, of de in voorkomend geval door de specifieke regelgeving ter zake vastgelegde vergoeding;

[...]

l)

om objectieve en juridisch toelaatbare redenen;

[...]”

14

Volgens artikel 52 van het werknemersstatuut zijn „objectieve redenen” op grond waarvan de arbeidsovereenkomst kan worden beëindigd: de ongeschiktheid van de werknemer, die aan het licht is gekomen of is ontstaan na zijn daadwerkelijke indiensttreding bij de onderneming; het feit dat de werknemer zich niet aanpast aan redelijke technische wijzigingen die in zijn functie zijn aangebracht; economische of technische redenen of redenen die verband houden met de organisatie of de productie, wanneer het aantal opgeheven arbeidsplaatsen geringer is dan het aantal dat vereist is om de beëindiging van arbeidsovereenkomsten als „collectief ontslag” aan te merken, en, onder bepaalde voorwaarden, herhaalde afwezigheid van het werk, ook al is dit gerechtvaardigd.

15

Overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut wordt bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst om een van de in artikel 52 van dat statuut genoemde redenen tegelijk met de schriftelijke mededeling aan de werknemer een vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar toegekend, waarbij de vergoeding ingeval een periode minder dan één jaar bestrijkt, wordt berekend pro rato van het aantal gewerkte maanden, en maximaal twaalf maandsalarissen bedraagt.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

16

Op 1 november 2012 heeft Moreira Gómez met Grupo Norte een vervangingsovereenkomst in de zin van artikel 12, lid 6, van het werknemersstatuut gesloten om gedurende 28,12 uur per week, dit wil zeggen 75 % van de normale arbeidstijd, als schoonmaker te werken in het Hospital Montecelo de Pontevedra, waarvan Grupo Norte de concessiehouder voor schoonmaakdiensten was. De overeenkomst werd gesloten ter vervanging van de moeder van Moreira Gómez, die gedeeltelijk met pensioen was en wier arbeidstijd en loon met 75 % was verlaagd. De partijen bij deze overeenkomst waren overeengekomen dat deze overeenkomst zou aflopen op 18 september 2015, de datum waarop de moeder van Moreira Gómez volledig met pensioen zou gaan.

17

Op 18 september 2015 heeft Grupo Norte Moreira Gómez in kennis gesteld van de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst en is opgehouden premiebetalingen ten behoeve van zijn sociale zekerheid te doen.

18

Moreira Gómez heeft tegen Grupo Norte bij de Juzgado de lo Social no 2 de Pontevedra (arbeidsrechtbank nr. 2 Pontevedra, Spanje) beroep ingesteld wegens onrechtmatig ontslag. Tot staving van zijn beroep heeft hij aangevoerd dat er bij het Hospital Montecelo de Pontevedra een bedrijfspraktijk bestaat volgens welke, wanneer een vervangen werknemer die als schoonmaker werkt, volledig met pensioen gaat, de vervangende werknemer in vaste dienst wordt genomen door de onderneming die de schoonmaakdiensten levert.

19

Grupo Norte heeft het bestaan van een dergelijke praktijk betwist en opgemerkt dat zij ingevolge het beginsel van vrijheid van ondernemerschap de persoon van haar keuze voor de betrokken functie in dienst mocht nemen. Deze onderneming heeft ook aangevoerd dat de arbeidsovereenkomst van Moreira Gómez rechtmatig was beëindigd aangezien deze de overeengekomen einddatum had bereikt, namelijk de datum waarop de vervangen werkneemster volledig met pensioen ging.

20

De Juzgado de lo Social no 2 de Pontevedra heeft geoordeeld dat Moreira Gómez ten onrechte was ontslagen en heeft Grupo Norte gelast hem weer in dienst te nemen of een schadevergoeding te betalen.

21

Grupo Norte heeft tegen dit vonnis van de Juzgado de lo Social no 2 de Pontevedra hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

22

Die rechter is van oordeel dat de beëindiging van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vervangingsovereenkomst rechtmatig is, aangezien deze overeenkomst aan alle wettelijke voorwaarden voldoet, Grupo Norte deze overeenkomst op de daarin bepaalde datum heeft beëindigd en deze vennootschap niet op grond van een gewoonte verplicht was om Moreira Gómez aan het einde van deze overeenkomst in vaste dienst te nemen.

23

Volgens de verwijzende rechter kan naar Spaans recht elke werknemer, ongeacht of hij voor onbepaalde of voor bepaalde tijd in dienst is genomen, om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde „objectieve” redenen worden ontslagen en overeenkomstig artikel 53 van dat statuut uit dien hoofde een vergoeding ontvangen van twintig dagen salaris per dienstjaar. Hoewel een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eveneens eindigt wegens objectieve omstandigheden, namelijk het bereiken van een bepaalde datum, de voltooiing van de in de overeenkomst bedoelde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis, bedraagt de vergoeding die in een dergelijk geval wordt toegekend volgens artikel 49, lid 1, onder c), van dit statuut slechts twaalf dagen salaris per dienstjaar. In casu is de overeenkomst van Moreira Gómez beëindigd na het verstrijken van de daarin bepaalde termijn, namelijk de datum waarop de vervangen werkneemster volledig met pensioen ging.

24

De verwijzende rechter merkt op dat de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde ontslagredenen niet voorzienbaar zijn, zodat het verschil in de vergoedingsbedragen gerechtvaardigd is, aangezien de in artikel 53 van dat statuut genoemde vergoeding bedoeld is als compensatie voor een uitsluitend aan de wil van een van de partijen te wijten voortijdige beëindiging van de overeenkomst.

25

Door de vervangingsovereenkomst voor bepaalde tijd in te voeren, heeft de Spaanse wetgever bovendien een uitzondering gemaakt op het beginsel van de stabiliteit van de arbeidsverhoudingen, zowel om de ondernemingen in staat te stellen een tijdelijke werknemer in dienst te nemen en de criteria voor de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst vast te stellen, als om hun de mogelijkheid te bieden een einde te maken aan de samenwerking met een vergelijkbare vaste werknemer. De beëindiging van een vervangingsovereenkomst voor bepaalde tijd en een overeenkomst voor onbepaalde tijd geven echter aanleiding tot de betaling van verschillende vergoedingen.

26

Op grond van deze verschillende elementen vraagt de Tribunal Superior de Justicia de Galicia (hoogste rechter van de autonome regio Galicië, Spanje) zich af of dit verschil een door de raamovereenkomst verboden verschil in behandeling vormt.

27

Bij een bevestigend antwoord wenst de verwijzende rechter te vernemen of een dergelijk verschil in behandeling kan worden geacht gerechtvaardigd te worden door doelstellingen van sociaal beleid.

28

Indien het verschil in behandeling niet kan worden geacht gerechtvaardigd te worden door doelstellingen van sociaal beleid, stelt de verwijzende rechter dat het onmogelijk is om artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut in overeenstemming met de raamovereenkomst uit te leggen. In deze omstandigheden vraagt deze rechter zich af of, gelet op de rechtspraak van het Hof zoals deze blijkt uit de arresten van 22 november 2005, Mangold (C‑144/04, EU:C:2005:709), 19 januari 2010, Kücükdeveci (C‑555/07, EU:C:2010:21), 13 september 2011, Prigge e.a. (C‑447/09, EU:C:2011:573), en 19 april 2016, DI (C‑441/14, EU:C:2016:278), het verbod op een verschil in behandeling tussen tijdelijke en vaste werknemers eveneens voortvloeit uit de in de artikelen 20 en 21 van het Handvest neergelegde beginselen van gelijkheid en non-discriminatie.

29

Tegen deze achtergrond heeft de Tribunal Superior de Justicia de Galicia besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vragen:

„1)

Zijn, voor de toepassing van het beginsel van de gelijkwaardigheid van tijdelijke en vaste werknemers, als ‚vergelijkbare situaties’ aan te merken de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op basis van ‚objectieve omstandigheden’ ex artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut en de beëindiging daarvan om ‚objectieve redenen’ ex artikel 52 van het werknemersstatuut, en is er bij het verschil in vergoeding tussen het ene en het andere geval dus sprake van ongelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers als verboden door richtlijn [1999/70]?

2)

Zo ja, moet dan worden aangenomen dat de doelstellingen van sociaal beleid die ten grondslag lagen aan de overeenkomst ter vervanging van een met deeltijdpensioen gaande werknemer, ook het verschil in behandeling, doordat bij beëindiging van het dienstverband een geringere vergoeding wordt toegekend, rechtvaardigen ex clausule 4, punt 1, van de [raamovereenkomst] wanneer de werkgever er vrijwillig voor kiest om die overeenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan?

3)

Moet, als aangenomen wordt dat er geen redelijke rechtvaardigingsgrond ex clausule 4, punt 1, aanwezig is, ter verzekering van het nuttig effect van richtlijn 1999/70 de uitlegging dan luiden dat de ongelijke behandeling van tijdelijke en vaste werknemers in de hiervoor genoemde Spaanse regeling, wat de vergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst betreft, een door artikel 21 van het [Handvest] verboden discriminatie oplevert en strijdig is met het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel, die behoren tot de algemene beginselen van het Unierecht?”

30

Bij op 25 april 2017 ter griffie van het Hof neergelegde brief heeft de Spaanse regering krachtens artikel 16, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, verzocht dat het Hof zitting houdt in grote kamer.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste en tweede vraag

Ontvankelijkheid

31

Grupo Norte betwist de ontvankelijkheid van de eerste en de tweede vraag. De eerste vraag betreft immers de vergelijking van de verschillende redenen die naar Spaans recht tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen leiden. De verwijzende rechter verzoekt het Hof dus niet om een uitlegging van het Unierecht, maar om een uitlegging van het nationale recht. Evenzo wenst de verwijzende rechter met zijn tweede vraag enkel te verkrijgen dat het Hof de redenen van sociaal beleid onderzoekt die de invoering van de vervangingsovereenkomst door de Spaanse wetgever hebben gerechtvaardigd. Het Hof is derhalve niet bevoegd om deze vragen te beantwoorden.

32

In dit verband is het vaste rechtspraak dat het niet aan het Hof staat om zich uit te spreken over de uitlegging van nationale bepalingen, aangezien een dergelijke uitlegging tot de exclusieve bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties behoort (arrest van 23 november 2017, CHEZ Elektro Bulgaria en FrontEx International, C‑427/16 en C‑428/16, EU:C:2017:890, punt 30en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33

Niettemin moet worden vastgesteld dat de eerste en de tweede vraag, zoals geformuleerd door de verwijzende rechter, niet de uitlegging van het Spaanse recht betreffen maar de uitlegging van het Unierecht, meer bepaald het non-discriminatiebeginsel, zoals dit geconcretiseerd is in clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, die tot de bevoegdheid van het Hof behoort.

34

Gelet op een en ander moeten deze vragen als ontvankelijk worden beschouwd.

Ten gronde

35

Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die tezamen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke de vergoeding die wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten om de arbeidstijd vol te maken die vrijkomt wanneer een werknemer met deeltijdpensioen gaat, zoals de vervangingsovereenkomst in het hoofdgeding, na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, lager is dan de vergoeding die wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een objectieve reden.

36

In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat volgens clausule 1, onder a), van de raamovereenkomst een van de doelen van deze overeenkomst erin bestaat de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen. Daarnaast verduidelijkt de raamovereenkomst in de derde alinea van de preambule ervan dat zij „een blijk [is] van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen”. Overweging 14 van richtlijn 1999/70 preciseert ter zake dat het doel van de raamovereenkomst met name is, de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door minimumvoorschriften vast te stellen waarmee de toepassing van het non-discriminatiebeginsel wordt gegarandeerd (arresten van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 47; 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 40, en 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 22).

37

De raamovereenkomst, in het bijzonder clausule 4 ervan, ziet erop dat dit beginsel wordt toegepast op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd teneinde te voorkomen dat dit type arbeidsverhouding door een werkgever wordt gebruikt om deze werknemers rechten te onthouden die wel toekomen aan werknemers in vaste dienst (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 37; 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 48, en 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 23).

38

Gelet op de door de raamovereenkomst nagestreefde doelstellingen, zoals in de twee vorige punten in herinnering is gebracht, moet clausule 4 van de raamovereenkomst worden opgevat als een uitdrukking van een beginsel van sociaal recht van de Unie dat niet restrictief mag worden uitgelegd (arresten van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 49, en 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 24; zie in die zin arrest van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 38).

39

Er zij aan herinnerd dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om, wat de arbeidsvoorwaarden betreft, tijdelijke werknemers louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

40

In casu moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat Moreira Gómez, aangezien zijn arbeidsovereenkomst op een welbepaalde datum afloopt, een „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” is in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst.

41

Bijgevolg moet in de tweede plaats worden uitgemaakt of de toekenning van een vergoeding door de werkgever wegens de beëindiging van een arbeidsovereenkomst onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst valt. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat het beslissende criterium om te bepalen of een maatregel onder dit begrip valt, juist het dienstverband is, namelijk de arbeidsverhouding die tussen een werknemer en zijn werkgever tot stand is gekomen (arresten van 12 december 2013, Carratù, C‑361/12, EU:C:2013:830, punt 35, en 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 25).

42

Zo heeft het Hof geoordeeld dat onder meer de regels betreffende de vaststelling van de opzegtermijn in geval van opzegging van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd onder dit begrip vallen (zie in die zin arrest van 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 29).

43

Het Hof heeft immers verduidelijkt dat een uitlegging van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, waarbij de opzegvoorwaarden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van de definitie van dit begrip worden uitgesloten, ertoe zou leiden dat de werkingssfeer van de aan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd toegekende bescherming tegen discriminatie in strijd met de doelstelling van deze bepaling wordt ingeperkt (arrest van 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 27).

44

Deze overwegingen gelden onverkort voor de vergoeding die aan de werknemer wordt toegekend wegens de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever, aangezien die vergoeding wordt betaald wegens de arbeidsverhouding die tussen hen is ontstaan (zie in die zin arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 31).

45

Bijgevolg valt een vergoeding als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, onder het begrip „arbeidsvoorwaarden” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst.

46

In de derde plaats zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het non-discriminatiebeginsel, waarvan clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een bijzondere uitdrukking is, verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie in die zin arrest van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 65en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47

In dit verband is aan het non-discriminatiebeginsel in de raamovereenkomst uitsluitend uitvoering en invulling gegeven met betrekking tot verschillen in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst (arrest van 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 37en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet, om te beoordelen of de betrokken personen hetzelfde of soortgelijk werk in de zin van de raamovereenkomst verrichten, overeenkomstig clausule 3, punt 2, en clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (arresten van 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 42en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 31).

49

In casu staat het aan de verwijzende rechter, die als enige bevoegd is om de feiten te beoordelen, om na te gaan of Moreira Gómez, toen hij bij Grupo Norte op grond van een vervangingsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst was, zich in een situatie bevond die vergelijkbaar is met die van werknemers die tijdens dezelfde periode in vaste dienst waren bij dezelfde werkgever (zie naar analogie arresten van 8 september 2011, Rosado Santana, C‑177/10, EU:C:2011:557, punt 67; 18 oktober 2012, Valenza e.a., C‑302/11–C‑305/11, EU:C:2012:646, punt 43, en 13 maart 2014, Nierodzik, C‑38/13, EU:C:2014:152, punt 32).

50

Uit de gegevens waarover het Hof beschikt, blijkt echter dat Moreira Gómez, toen hij op grond van deze overeenkomst bij Grupo Norte in dienst was, dezelfde functie als „schoonmaker” in het Hospital Montecelo de Pontevedra vervulde als de werkneemster die hij gedeeltelijk verving tot haar volledige pensionering. Voor deze functie was overigens geen specifieke opleiding vereist.

51

Onder voorbehoud van de definitieve beoordeling door de verwijzende rechter in het licht van alle relevante gegevens moet dus worden aangenomen dat de situatie van een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zoals Moreira Gómez vergelijkbaar was met die van een werknemer in vaste dienst die door Grupo Norte was aangesteld om dezelfde schoonmaakwerkzaamheden uit te voeren.

52

Derhalve moet worden onderzocht of er een objectieve reden bestaat die rechtvaardigt dat bij het aflopen van een vervangingsovereenkomst voor bepaalde tijd aan de betrokken tijdelijke werknemer een lagere vergoeding wordt betaald dan die welke een vaste werknemer ontvangt wanneer deze om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen wordt ontslagen.

53

Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden begrepen dat het niet toestaat een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst te rechtvaardigen met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 57, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 54, en beschikking van 22 maart 2018, Centeno Meléndez, C‑315/17, niet gepubliceerd, EU:C:2018:207, punt 62).

54

Dit begrip verlangt volgens eveneens vaste rechtspraak dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid voorziet in een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (arresten van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 53, en 14 september 2016, de Diego Porras, C‑596/14, EU:C:2016:683, punt 45, en beschikking van 22 maart 2018, Centeno Meléndez, C‑315/17, niet gepubliceerd EU:C:2018:207, punt 65).

55

In casu verwijst de Spaanse regering naar het verschil tussen de context waarin een vergoeding als bedoeld in artikel 49, lid 1, onder c), van het werknemersstatuut wordt betaald bij het verstrijken van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – zoals de vervangingsovereenkomst voor bepaalde tijd – en de context waarin de hogere vergoeding wordt betaald bij ontslag om een van de in artikel 52 van dit statuut genoemde redenen, zoals economische of technische redenen of redenen die verband houden met de organisatie of de productie bij de werkgever, wanneer het aantal opgeheven arbeidsplaatsen geringer is dan het aantal dat vereist is om de opzegging van de arbeidsovereenkomsten als „collectief ontslag” aan te merken. Deze regering benadrukt in wezen dat eerstgenoemde vergoeding, hoewel de Spaanse wetgever deze heeft ingevoerd om te voorkomen dat te veel gebruik wordt gemaakt van tijdelijke arbeid en om de stabiliteit van de arbeidsverhoudingen te vergroten, wordt betaald wanneer zich een gebeurtenis voordoet die de werknemer kon voorzien toen hij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd sloot. Anders dan de laatstgenoemde vergoeding is deze dus niet bedoeld als compensatie voor de teleurstelling – ten gevolge van het ontslag om een van de in dit artikel 52 genoemde redenen – van de rechtmatige verwachtingen van een werknemer aangaande de voortzetting van zijn dienstverband. Dit verschil verklaart waarom het niveau van de vergoeding die aan de werknemer wordt toegekend bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst niet gelijk is in beide gevallen.

56

Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de betaling van een vergoeding zoals die welke door Grupo Norte verschuldigd is bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van Moreira Gómez – waarbij vanaf het sluiten van deze overeenkomst duidelijk was dat zij zou eindigen bij de volledige pensionering van de werkneemster die hij verving – plaatsvindt in een context die feitelijk en juridisch gezien aanzienlijk verschilt van de context waarin de arbeidsovereenkomst van een vaste werknemer wordt opgezegd om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen.

57

Uit de definitie van een „arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst volgt immers dat een dergelijke overeenkomst voor de toekomst geen rechtsgevolgen meer sorteert na het daarin vastgestelde einde, hetgeen hetzij de voltooiing van een specifieke taak, het intreden van een bepaalde gebeurtenis of, zoals in casu, het bereiken van een bepaalde datum kan zijn. De partijen bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kennen dus vanaf het sluiten ervan de datum of de gebeurtenis die bepalend is voor het einde van de overeenkomst. Dit einde beperkt de duur van de arbeidsverhouding, zonder dat de partijen na het sluiten van de overeenkomst hierover hun wil te kennen hoeven te geven.

58

Daarentegen is de opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd door de werkgever om een van de in artikel 52 van het werknemersstatuut genoemde redenen het gevolg van omstandigheden die bij het sluiten ervan niet waren voorzien en die het normale verloop van de arbeidsverhouding verstoren. Zoals blijkt uit de toelichtingen van de Spaanse regering die in punt 55 van dit arrest in herinnering zijn gebracht en zoals de advocaat-generaal in punt 60 van haar conclusie in wezen heeft benadrukt, is het juist ter compensatie van de onvoorziene beëindiging van de arbeidsverhouding om een dergelijke reden, en dus van de teleurstelling van de rechtmatige verwachtingen die de werknemer destijds mocht hebben met betrekking tot de stabiliteit van die verhouding, dat artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut in dat geval betaling aan die ontslagen werknemer verlangt van een vergoeding van twintig dagen salaris per dienstjaar.

59

In dit laatste geval behandelt het Spaanse recht tijdelijke werknemers en vergelijkbare vaste werknemers niet verschillend, aangezien artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut voorziet in een wettelijke vergoeding voor de werknemer van twintig dagen salaris per dienstjaar in de onderneming, ongeacht of het een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd betreft.

60

In die omstandigheden moet dus worden aangenomen dat het verschillende doel van de vergoedingen waarin is voorzien bij artikel 49, lid 1, onder c), respectievelijk artikel 53, lid 1, onder b), van het werknemersstatuut, die in een fundamenteel verschillende context worden betaald, een objectieve reden vormt die het betrokken verschil in behandeling rechtvaardigt.

61

Gelet op een en ander moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de vergoeding die wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten om de arbeidstijd vol te maken die vrijkomt wanneer een werknemer met deeltijdpensioen gaat, zoals de vervangingsovereenkomst in het hoofdgeding, na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, lager is dan de vergoeding die wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een objectieve reden.

Derde vraag

62

Uit de verwijzingsbeslissing volgt in wezen dat de derde vraag slechts wordt gesteld voor het geval de eerste en de tweede vraag bevestigend worden beantwoord. Gelet op het antwoord op deze laatste twee vragen, behoeft op de derde vraag niet te worden geantwoord.

Kosten

63

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

 

Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de vergoeding die wordt betaald aan werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten om de arbeidstijd vol te maken die vrijkomt wanneer een werknemer met deeltijdpensioen gaat, zoals de vervangingsovereenkomst in het hoofdgeding, na het verstrijken van de termijn waarvoor deze overeenkomsten zijn gesloten, lager is dan de vergoeding die wordt toegekend aan werknemers in vaste dienst bij de opzegging van hun arbeidsovereenkomst om een objectieve reden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.