Zaak C‑571/16

Nikolay Kantarev

tegen

Balgarska Narodna Banka

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Administrativen sad Varna)

„Prejudiciële verwijzing – Depositogarantiestelsels – Richtlijn 94/19/EG – Artikel 1, punt 3, onder i) – Artikel 10, lid 1 – Begrip ‚niet-beschikbaar deposito’ – Aansprakelijkheid van een lidstaat voor schade die schendingen van het Unierecht aan particulieren berokkend – Voldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht – Procedurele autonomie van de lidstaten – Beginsel van loyale samenwerking – Artikel 4, lid 3, VEU – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2018

  1. Prejudiciële vragen–Ontvankelijkheid–Grenzen–Hypothetische vragen gesteld in een context die een zinvol antwoord uitsluit

    (Art. 267 VWEU)

  2. Vrijheid van vestiging–Vrij verrichten van diensten–Kredietinstellingen–Depositogarantiestelsels–Richtlijn 94/19–Niet-beschikbaarheid van een deposito–Nationale regeling waarbij de vaststelling van die niet-beschikbaarheid afhankelijk wordt gesteld van de insolventie van de kredietinstelling en de intrekking van de bankvergunning van deze laatste–Ontoelaatbaarheid–Afwijking van de termijnen voor de vaststelling van de niet-beschikbaarheid van de deposito’s en voor de uitbetaling ervan–Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 1, punt 3, en art. 10, lid 1)

  3. Vrijheid van vestiging–Vrij verrichten van diensten–Kredietinstellingen–Depositogarantiestelsels–Richtlijn 94/19–Niet-beschikbaarheid van een deposito–Vaststelling bij uitdrukkelijke rechtshandeling van de bevoegde nationale autoriteit

    [Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 1, punt 3, i)]

  4. Vrijheid van vestiging–Vrij verrichten van diensten–Kredietinstellingen–Depositogarantiestelsels–Richtlijn 94/19–Niet-beschikbaarheid van een deposito–Koppeling van de vaststelling van die niet-beschikbaarheid aan een voorafgaand verzoek tot terugbetaling–Ontoelaatbaarheid

    [Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 1, punt 3, i)]

  5. Vrijheid van vestiging–Vrij verrichten van diensten–Kredietinstellingen–Depositogarantiestelsels–Richtlijn 94/19–Rechten toegekend aan particulieren–Artikel 1, punt 3, onder i)–Schending door een lidstaat–Verplichting om de aan de particulieren berokkende schade te vergoeden–Voorwaarden–Voldoende gekwalificeerde schending–Causaal verband tussen deze schending en de schade–Verificatie door de nationale rechterlijke instantie

    [Richtlijn 94/19 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, art. 1, punt 3, i)]

  6. Recht van de Europese Unie–Rechten toegekend aan particulieren–Schending door een lidstaat–Verplichting om de aan particulieren berokkende schade te vergoeden–Wijze van vergoeding–Toepassing van het nationale recht–Eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel en van het gelijkwaardigheidsbeginsel–Nationale regeling die voorziet in twee verschillende beroepswegen waarvoor verschillende voorwaarden gelden–Nationale regeling die het recht om schadevergoeding te verkrijgen afhankelijk stelt van de verplichting om het bestaan van schuld te bewijzen–Nationale regeling die voorziet in de betaling van vaste of proportionele rechten in verhouding tot de waarde van het geschil–Nationale regeling die het recht om schadevergoeding te krijgen afhankelijk stelt van de voorafgaande nietigverklaring van de aan de schade ten grondslag liggende bestuurlijke rechtshandeling–Toelaatbaarheid–Voorwaarden–Nationale regeling die het recht om schadevergoeding te verkrijgen afhankelijk stelt van de aanvullende voorwaarde dat de nationale autoriteit de schade opzettelijk heeft veroorzaakt–Ontoelaatbaarheid

    (Art. 4, lid 3, VEU)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 42‑45)

  2.  Artikel 1, punt 3, en artikel 10, lid 1, van richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de depositogarantiestelsels, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten, ten eerste, tegen een nationale wetgeving volgens welke als voorwaarde voor de vaststelling van de niet-beschikbaarheid van deposito’s geldt dat de kredietinstelling insolvent is en dat de bankvergunning van die instelling is ingetrokken en, ten tweede, tegen afwijkingen van de termijnen waarin die bepalingen voorzien voor de vaststelling van de niet-beschikbaarheid van de deposito’s en voor de uitbetaling ervan, met als motivering dat het noodzakelijk zou zijn de kredietinstelling onder bijzonder toezicht te plaatsen.

    (zie punt 69, dictum 1)

  3.  Artikel 1, punt 3, onder i), van richtlijn 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, moet aldus worden uitgelegd dat de niet-beschikbaarheid van de deposito’s, in de zin van die bepaling, moet worden vastgesteld bij een uitdrukkelijke rechtshandeling van de bevoegde nationale autoriteit en niet kan worden afgeleid uit andere rechtshandelingen, zoals het besluit van de Balgarska Narodna Banka (Bulgaarse centrale bank) om de Korporativna Targovska Banka onder bijzonder toezicht te plaatsen, noch kan worden verondersteld op grond van omstandigheden zoals die van het hoofdgeding.

    (zie punt 78, dictum 2)

  4.  Artikel 1, punt 3, onder i), van richtlijn 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, moet aldus worden uitgelegd dat de vaststelling van niet-beschikbaarheid van een bankdeposito, in die zin van die bepaling, niet afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat de houder van dat deposito voordien bij de betrokken kredietinstelling een verzoek tot uitbetaling heeft ingediend, waaraan geen gevolg werd gegeven.

    (zie punt 87, dictum 3)

  5.  Artikel 1, punt 3, onder i), van richtlijn 94/19, zoals gewijzigd bij richtlijn 2009/14, heeft rechtstreekse werking en is een rechtsregel welke beoogt rechten toe te kennen aan particulieren, zodat deposanten een beroep kunnen instellen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de te late uitbetaling van de deposito’s. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of het achterwege blijven van de vaststelling van niet-beschikbaarheid van de deposito’s binnen de in deze bepaling bepaalde termijn van vijf dagen, hoewel de duidelijk omschreven voorwaarden van die bepaling waren vervuld, in omstandigheden als die van het hoofdgeding een voldoende gekwalificeerde schending in de zin van het Unierecht oplevert, alsook om na te gaan of er een rechtstreeks causaal verband bestaat tussen die schending en de door een deposant als Nikolay Kantarev geleden schade.

    (zie punt 117, dictum 4)

  6.  Artikel 4, lid 3, VEU en de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich, gelet op het ontbreken van een specifieke procedure in Bulgarije om deze lidstaat aansprakelijk te kunnen stellen voor schade die voortvloeit uit een schending van het Unierecht door een nationale autoriteit:

    niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in twee verschillende beroepswegen die onder de bevoegdheid van verschillende rechterlijke instanties vallen en waarvoor verschillende voorwaarden gelden, voor zover de verwijzende rechter nagaat of een nationale autoriteit zoals de Bulgaarse centrale bank volgens het nationale recht op grond van de Zakon za otgovornostta na darzhavata i obshtinite za vredi (wet inzake de aansprakelijkheid van de overheid en gemeenten voor schade) dan wel op grond van de Zakon za zadalzheniata i dogovorite (wet inzake verbintenissen en overeenkomsten) aansprakelijk moet worden gesteld en die rechter vaststelt dat elk van de twee beroepswegen de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid eerbiedigt;

    verzetten tegen een nationale regeling die het recht van particulieren om schadevergoeding te verkrijgen afhankelijk stelt van de aanvullende voorwaarde dat de betrokken nationale autoriteit de schade opzettelijk heeft veroorzaakt;

    niet verzetten tegen een nationale regeling die het recht van particulieren om schadevergoeding te verkrijgen afhankelijk stelt van de verplichting voor de particulier om het bestaan van schuld te bewijzen, voor zover het begrip „schuld” niet verder gaat dan het begrip „voldoende gekwalificeerde schending”, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan;

    niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in de betaling van vaste rechten of proportionele rechten in verhouding tot de waarde van het geschil, voor zover de betaling van een vast recht of een proportioneel recht in verhouding tot de waarde van het geschil niet in strijd is met het doeltreffendheidsbeginsel, gelet op het bedrag en de hoogte van het recht, het antwoord op de vraag of dat recht mogelijk een al dan niet onoverkomelijk obstakel voor de toegang tot de rechter vormt, het dwingende karakter ervan en de ontheffingsmogelijkheden, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan;

    niet verzetten tegen een nationale regeling die het recht van particulieren om schadevergoeding te verkrijgen afhankelijk stelt van de voorafgaande nietigverklaring van de aan de schade ten grondslag liggende bestuurlijke rechtshandeling, voor zover dat vereiste redelijkerwijze kan worden gesteld aan de persoon die de schade heeft geleden, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

    (zie punt 147, dictum 5)