Zaak C‑558/16

Procedure ingeleid door Margret Lisette Mahnkopf

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Kammergericht Berlin)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EU) nr. 650/2012 – Erfopvolgingen en Europese erfrechtverklaring – Werkingssfeer – Mogelijkheid om het erfdeel van de langstlevende echtgenoot in de Europese erfrechtverklaring op te nemen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 maart 2018

Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en aanvaarding en tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede instelling van een Europese erfrechtverklaring – Verordening nr. 650/2012 – Werkingssfeer – Nationale bepaling op grond waarvan bij het overlijden van een van de echtgenoten een forfaitaire verrekening van de vermogensaanwas plaatsvindt door een verhoging van het erfdeel van de langstlevende echtgenoot – Daaronder begrepen

(Verordening nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, lid 1)

Artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 650/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de aanvaarding en de tenuitvoerlegging van authentieke akten op het gebied van erfopvolging, alsmede betreffende de instelling van een Europese erfrechtverklaring, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale bepaling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bij het overlijden van een van de echtgenoten voorziet in een forfaitaire verrekening van de vermogensaanwas door een verhoging van het erfdeel van de langstlevende echtgenoot, binnen de werkingssfeer van die verordening valt.

§ 1371, lid 1, van het Bürgerliche Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek; hierna: „BGB”) bepaalt dat „wanneer er een einde komt aan het huwelijksvermogensstelsel door het overlijden van een van de echtgenoten, de aanwas van het vermogen aldus [wordt] vereffend dat het wettelijk erfdeel van de langstlevende echtgenoot met een kwart van de nalatenschap wordt verhoogd; hierbij is niet beslissend of de echtgenoten een dergelijke aanwas daadwerkelijk hebben gerealiseerd.”

Zoals de advocaat-generaal in de punten 78 en 93 van zijn conclusie heeft opgemerkt, ziet § 1371, lid 1, BGB volgens de informatie waarover het Hof beschikt, niet op de verdeling van het vermogen onder de echtgenoten, maar op de rechten van de langstlevende echtgenoot op de bestanddelen die al onder de nalatenschap vallen. Onder deze omstandigheden lijkt het hoofddoel van deze bepaling niet de verdeling van de vermogensbestanddelen of de afwikkeling van het huwelijksvermogensstelsel, maar veeleer de bepaling van de grootte van het erfdeel waarop de langstlevende echtgenoot recht heeft ten opzichte van de andere erfgenamen. Een dergelijke bepaling ziet dus hoofdzakelijk op de erfopvolging van de overleden echtgenoot en niet op het huwelijksvermogensstelsel. Een regel van nationaal recht zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, heeft dus betrekking op de erfopvolging in de zin van verordening nr. 650/2012.

Zoals de advocaat-generaal met name in punt 102 van zijn conclusie eveneens heeft opgemerkt, biedt de kwalificatie van het erfdeel dat krachtens een regel van nationaal recht, zoals § 1371, lid 1, BGB, aan de langstlevende echtgenoot toekomt, als erfrechtelijke bepaling ten slotte de mogelijkheid om alle informatie over dat erfdeel in de Europese erfrechtverklaring op te nemen, met alle in artikel 69 van verordening nr. 650/2012 beschreven gevolgen. Derhalve staat vast dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese erfrechtverklaring in een situatie als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, aanzienlijk zou worden belemmerd, indien die verklaring geen volledige informatie zou bevatten over de rechten van de langstlevende echtgenoot met betrekking tot de nalatenschap.

(zie punten 18, 40, 42‑44 en dictum)