ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

7 juni 2018 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Verordening (EG) nr. 73/2009 – Steun voor landbouwers – Zoogkoeienpremies – Artikel 117, tweede alinea – Doorgifte van gegevens – Beschikking 2001/672/EG, zoals gewijzigd bij besluit 2010/300/EU – Verplaatsing van koeien naar zomerweiden in bergstreken – Artikel 2, lid 4 – Termijn om de verplaatsing te melden – Berekening – Te late meldingen – Toelaatbaarheid voor de betaling van premies – Voorwaarde – Inaanmerkingneming van de termijn voor verzending”

In zaak C‑554/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) bij beslissing van 10 oktober 2016, ingekomen bij het Hof op 31 oktober 2016, in de procedure

EP Agrarhandel GmbH

tegen

Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits, A. Borg Barthet (rapporteur), M. Berger en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door G. Eberhard als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou en A. Sauka als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 december 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 117, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16), en artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672/EG van de Commissie van 20 augustus 2001 houdende vaststelling van bijzondere voorschriften voor het verplaatsen van runderen naar zomerweiden in bergstreken (PB 2001, L 235, blz. 23), zoals gewijzigd bij besluit 2010/300/EU van de Commissie van 25 mei 2010 (PB 2010, L 127, blz. 19; hierna: „beschikking 2001/672”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen EP Agrarhandel GmbH en de Bundesminister für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft (bondsminister van Land‑ en Bosbouw, Milieu en Waterbeheer; hierna: „minister van Landbouw”) over de weigering van laatstgenoemde om aan EP Agrarhandel voor bepaalde koeien een zoogkoeienpremie toe te kennen op grond dat de verplaatsing van deze koeien naar de zomerweiden te laat was gemeld.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Verordening nr. 1760/2000

3

De overwegingen 4 tot en met 7 en 14 van verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie‑ en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB 2000, L 204, blz. 1) luiden als volgt:

„(4)

Als gevolg van de instabiliteit van de markt voor rundvlees en rundvleesproducten die door de crisis in verband met boviene spongiforme encefalopathie is ontstaan, is de transparantie wat betreft de omstandigheden van de productie en de afzet van deze producten, met name ten aanzien van de traceerbaarheid, verbeterd, wat een positief effect heeft gehad op de rundvleesconsumptie. Om het vertrouwen van de consument in rundvlees te behouden en te doen toenemen, en hem niet te misleiden dienen producten juist en duidelijk te worden geëtiketteerd.

(5)

Te dien einde is het van wezenlijk belang te voorzien in een doeltreffende identificatie‑ en registratieregeling voor runderen in de productiefase, enerzijds, en in een op objectieve criteria gebaseerde specifieke communautaire etiketteringsregeling in de afzetfase, anderzijds.

(6)

Als gevolg van de garanties die deze verbetering biedt, zal eveneens worden voldaan aan een aantal eisen van algemeen belang, zoals de bescherming van de volksgezondheid en van de gezondheid van dieren.

(7)

Het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees en rundvleesproducten zal bijgevolg worden vergroot, de bescherming van de volksgezondheid zal op een hoog niveau worden gehandhaafd en de rundvleesmarkt zal duurzaam stabieler worden.

[…]

(14)

Met het oog op snelle en accurate tracering van dieren voor de controles uit hoofde van de communautaire steunregelingen dient elke lidstaat een gecomputeriseerd nationaal gegevensbestand op te zetten waarin de identiteit van het dier, alle bedrijven op het grondgebied van de lidstaat en alle verplaatsingen van de dieren worden opgenomen, overeenkomstig richtlijn 97/12/EG van de Raad van 17 maart 1997 tot wijziging en bijwerking van richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens [(PB 1997, L 109, blz. 1)], waarin de sanitaire vereisten met betrekking tot dit gegevensbestand duidelijk zijn aangegeven.”

4

Artikel 3 van die verordening luidt:

„De identificatie‑ en registratieregeling voor runderen omvat de volgende elementen:

a)

oormerken om de dieren individueel te identificeren;

b)

gecomputeriseerde gegevensbestanden,

c)

dierpaspoorten,

d)

individuele registers op elk bedrijf.

De Commissie en de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat hebben toegang tot alle informatie waarop deze titel betrekking heeft. De lidstaten en de Commissie treffen de nodige maatregelen om erop toe te zien dat alle belanghebbenden, waaronder de door de lidstaat erkende belanghebbende consumentenverenigingen, toegang kunnen krijgen tot deze gegevens, op voorwaarde dat de overeenkomstig het nationale recht vereiste vertrouwelijke behandeling en bescherming van gegevens worden gegarandeerd.”

5

Artikel 7, lid 1, van genoemde verordening bepaalt:

„Elke houder van dieren, met uitzondering van vervoerders:

houdt een register bij;

stelt, zodra het gecomputeriseerde gegevensbestand volledig operationeel is, de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. De Commissie kan evenwel op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2, bepalen in welke gevallen de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen en specifieke regels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de verplaatsingen van runderen die bestemd zijn om in de zomer op verschillende plaatsen in de bergen te grazen.”

Verordening nr. 73/2009

6

Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 73/2009 bepaalt:

„Een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, neemt de in bijlage II genoemde uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de in artikel 6 bedoelde eisen inzake goede landbouw‑ en milieuconditie in acht.

[…]”

7

In artikel 23, lid 1, van deze verordening is bepaald:

„1. Wanneer de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of de eisen inzake goede landbouw‑ en milieuconditie op om het even welk moment in een bepaald kalenderjaar (hierna het ‚betrokken kalenderjaar’ genoemd) niet worden nageleefd ten gevolge van een handelen of nalaten dat rechtstreeks kan worden toegeschreven aan de landbouwer die de steunaanvraag in het betrokken kalenderjaar heeft ingediend, wordt het totaalbedrag van de rechtstreekse betalingen die na toepassing van de artikelen 7, 10 en 11 aan die landbouwer worden of moeten worden toegekend, verlaagd of uitgesloten overeenkomstig de op grond van artikel 24 vastgestelde uitvoeringsbepalingen.

[…]”

8

Artikel 111, leden 1 en 2, van deze verordening bepaalt:

„1.   Aan landbouwers die op hun bedrijf zoogkoeien houden, kan op aanvraag een premie voor het aanhouden van zoogkoeien worden toegekend (zoogkoeienpremie). Deze premie wordt toegekend in de vorm van een premie per jaar en per landbouwer, binnen de individuele maxima.

2.   De zoogkoeienpremie wordt verleend aan alle landbouwers

a)

die geen melk of zuivelproducten leveren in de 12 maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag,

Rechtstreekse levering van melk of zuivelproducten van het bedrijf aan de consument vormt echter geen beletsel voor de toekenning van de premie;

b)

die melk of zuivelproducten leveren en wier totaal individueel quotum als bedoeld in artikel 67 van verordening (EEG) nr. 1234/2007 [van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (‚integrale-GMO-verordening’) (PB 2007, L 299, blz. 1)] ten hoogste 120000 kilogram bedraagt.

De lidstaten kunnen evenwel volgens door hen te bepalen objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten deze kwantitatieve beperking te wijzigen of niet toe te passen, op voorwaarde dat de landbouwers gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vanaf de dag van indiening van de aanvraag een aantal zoogkoeien houden dat niet lager is dan 60 % en een aantal vaarzen dat niet hoger is dan 40 % van het aantal waarvoor de premie is aangevraagd.

Voor de vaststelling van het aantal op grond van de eerste alinea, onder a) en b), subsidiabele dieren wordt op basis van het individuele melkquotum van het bedrijf op 31 maart van het betrokken kalenderjaar, uitgedrukt in ton, en op basis van de gemiddelde melkopbrengst bepaald of de koeien tot een zoogkoeienbeslag dan wel tot een melkkoeienbeslag behoren.”

9

Artikel 117 van verordening nr. 73/2009 luidt:

„Alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig verordening (EG) nr. 1760/2000, komen in aanmerking voor betalingen op grond van deze afdeling.

Er wordt evenwel van uitgegaan dat een dier waarover de in artikel 7, lid 1, tweede streepje, van verordening (EG) nr. 1760/2000 vastgestelde gegevens op de eerste dag van de volgens de procedure van artikel 141, lid 2, van de onderhavige verordening bepaalde aanhoudperiode van het dier aan de bevoegde autoriteit zijn gemeld, eveneens in aanmerking komt voor de betaling.”

10

In bijlage II, betreffende uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen als bedoeld in de artikelen 4 en 5, punt A, inzake de volksgezondheid en diergezondheid, nr. 7, is – onder verwijzing naar de artikelen 4 en 7 van verordening nr. 1760/2000 – voorzien in de identificatie en de registratie van dieren.

Verordening nr. 1121/2009

11

Artikel 61 van verordening (EG) nr. 1121/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen (PB 2009, L 316, blz. 27) luidt:

„De in artikel 111, lid 2, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 73/2009 bedoelde aanhoudperiode van zes maanden gaat in op de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.”

Verordening nr. 1122/2009

12

Artikel 2, punt 24, van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers‑ en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65) luidt:

„‚geconstateerd dier’: een dier waarvoor aan alle in de voorschriften voor de toekenning van de steun gestelde voorwaarden is voldaan”.

13

Artikel 23 van die verordening bepaalt in lid 1:

„1.

Behoudens overmacht en uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 75, wordt bij indiening van een steunaanvraag in het kader van de onderhavige verordening na de desbetreffende uiterste datum een verlaging met 1 % per werkdag toegepast op de bedragen waarop de landbouwer recht zou hebben gehad als de aanvraag tijdig was ingediend.

Onverminderd eventuele door de lidstaten te nemen bijzondere maatregelen in verband met de noodzaak dat enigerlei bewijsstukken tijdig worden ingediend om de programmering en uitvoering van doeltreffende controles mogelijk te maken, geldt de eerste alinea ook voor documenten, contracten of aangiften die overeenkomstig de artikelen 12 en 13 bij de bevoegde autoriteit moeten worden ingediend, voor zover die documenten, contracten of aangiften onmisbaar zijn om voor de betrokken steun in aanmerking te komen. In dat geval wordt de verlaging toegepast op het bedrag dat zou zijn betaald voor de betrokken steun.

Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen.”

14

Artikel 63 van verordening nr. 1122/2009 bepaalt in lid 4:

„Indien onregelmatigheden met betrekking tot de identificatie‑ en registratieregeling voor runderen worden vastgesteld, geldt het volgende:

a)

een rund dat één van de twee oormerken is kwijtgeraakt, wordt als geconstateerd beschouwd mits het duidelijk en individueel kan worden geïdentificeerd aan de hand van de andere elementen van de identificatie‑ en registratieregeling voor runderen;

b)

indien het bij de vastgestelde onregelmatigheden om onjuiste vermeldingen in het register of op de dierpaspoorten gaat, wordt het betrokken dier slechts als niet-geconstateerd beschouwd indien dergelijke fouten bij ten minste twee controles binnen een periode van 24 maanden worden vastgesteld. In alle andere gevallen worden de betrokken dieren na de eerste bevinding als niet-geconstateerd beschouwd.

Het bepaalde in artikel 21 is van toepassing op de in het kader van de identificatie‑ en registratieregeling voor runderen opgetekende of gemelde gegevens.”

15

Artikel 65, lid 1, van die verordening luidt:

„Indien ten aanzien van een steunaanvraag in het kader van de steunregelingen voor rundvee een verschil wordt vastgesteld tussen het aangegeven aantal dieren en het overeenkomstig artikel 63, lid 3, geconstateerde aantal, wordt het totale bedrag van de steun waarop de landbouwer voor de betrokken premieperiode in het kader van die regelingen aanspraak kan maken, verlaagd met het overeenkomstig lid 3 van het onderhavige artikel te bepalen percentage indien voor niet meer dan drie dieren onregelmatigheden worden vastgesteld.”

Beschikking 2001/672

16

Artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 in haar oorspronkelijke versie luidde:

„De gegevens van de in lid 2 bedoelde lijst worden ingevoerd in het nationale gegevensbestand voor runderen, uiterlijk zeven dagen na de datum waarop de dieren naar de weide zijn gebracht.”

Besluit 2010/300

17

De overwegingen 5 en 6 van besluit 2010/300 luiden:

„(5)

Onder bepaalde omstandigheden arriveren dieren die van verschillende bedrijven naar dezelfde zomerweiden in bergstreken worden verplaatst, daar pas na een periode van meer dan zeven dagen. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen moeten de termijnen in [de oorspronkelijke versie van] beschikking 2001/672/EG daarom worden aangepast om met dat praktische feit rekening te kunnen houden zonder de traceerbaarheid in het gedrang te brengen.

(6)

Beschikking 2001/672/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.”

18

Bij artikel 1, lid 2, van dit besluit is artikel 2, lid 4, van de oorspronkelijke versie van beschikking 2001/672 als volgt gewijzigd:

„De gegevens van de in lid 2 bedoelde lijst worden uiterlijk vijftien dagen na de datum waarop de dieren naar de weide zijn gebracht, aan de bevoegde autoriteit meegedeeld overeenkomstig artikel 7, lid 1, van verordening (EG) nr. 1760/2000.”

Oostenrijks recht

19

In deel 3 van de Verordnung des Bundesministers für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft über Direktzahlungen im Rahmen der gemeinsamen Agrarpolitik (besluit van de minister van Landbouw inzake rechtstreekse betalingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid) (BGBl. II nr. 491/2009), met als opschrift „Zoogkoe- en melkkoepremie” is bepaald:

„Aanvraag

§ 12. De gegevens die afkomstig zijn uit het gecomputeriseerde gegevensbestand voor runderen betreffende het aanhouden van zoogkoeien en vaarzen worden beschouwd als aanvraag van de landbouwer om toekenning van de zoogkoepremie.

Gemeenschappelijke voorschriften

§ 13. (1) Als aanvrager wordt beschouwd de landbouwer die subsidiabele zoogkoeien, vaarzen of melkkoeien aanhoudt op 1 januari, 16 maart of 10 april [van het betreffende jaar] en voor wiens bedrijf een verzamelaanvraag voor het betreffende jaar wordt ingediend.

[…]”

20

§ 6 van de Verordnung des Bundesministers für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft über die Kennzeichnung und Registrierung von Rindern (besluit van de minister van Landbouw inzake de identificatie en registratie van runderen) (BGBl. II nr. 201/2008, zoals gewijzigd bij BGBl. II nr. 66/2010), met als opschrift „Meldingen door de houder van dieren”, bepaalt:

„(1)   Binnen zeven dagen moet melding worden gedaan van:

1.

[…] verplaatsingen van dieren binnen of buiten het bedrijf […];

[…]

3.   de verplaatsing naar almen/weiden wanneer hierbij runderen van meerdere houders bij elkaar worden gevoegd;

4.   de verplaatsing naar almen/weiden in een andere gemeente indien die almen/weiden eigen registratienummers […] hebben […].

[…]

(5)   De alm/weidemelding moet worden verricht met gebruikmaking van een door de AMA [Agrarmarkt Austria] op te stellen formulier en per post of online aan de AMA worden toegestuurd. De overige meldingen uit hoofde van de leden 1 tot en met 4 dienen per telefoon, schriftelijk of online, onverminderd § 5, lid 1, bij de AMA te worden ingediend.

(6)   Voor de naleving van de termijn is de ontvangst van de melding doorslaggevend.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

21

Bij besluit van 28 maart 2012 heeft de Vorstand für den Geschäftsbereich II der Agrarmarkt Austria (overheidsinstantie belast met de afwikkeling van steun) aan EP Agrarhandel voor het kalenderjaar 2011 runderpremies toegekend voor een bedrag van in totaal 398,80 EUR. Dezelfde instantie heeft evenwel geweigerd om voor datzelfde jaar voor bepaalde runderen premies toe te kennen.

22

EP Agrarhandel heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de minister van Landbouw. Bij besluit van 6 december 2013 heeft deze minister het beroep verworpen op grond dat in geval van een ontbrekende, foutieve of te late melding van de voor de toekenning van premies relevante gegevens aan het gegevensbestand voor runderen, het betreffende dier niet wordt beschouwd als een „geconstateerd dier” in de zin van artikel 2, punt 24, van verordening nr. 1122/2009 en hiervoor geen premie kan worden toegekend, voor zover de te late melding niet vóór het begin van de aanhoudperiode is doorgegeven.

23

De minister van Landbouw herinnert eraan dat de melding betreffende de 37 koeien en 6 vaarzen in kwestie niet binnen de in artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 vastgestelde termijn van vijftien dagen is ontvangen, zodat de zoogkoeienpremie niet kon worden toegekend voor die dieren, ongeacht de bezorgduur van de post. Deze dieren zijn namelijk op 17 juni 2011 verplaatst, en de bevoegde autoriteit heeft de melding op 7 juli 2011 ontvangen.

24

EP Agrarhandel heeft bij de verwijzende rechter beroep in Revision ingesteld tegen dit besluit. EP Agrarhandel heeft betoogd dat artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 geen verwijzing bevat naar de „ontvangst” van de melding dat de runderen naar de weiden verplaatst zijn, en dat zij de melding op de laatste dag van de termijn van vijftien dagen waarin dit artikel voorziet – en dus tijdig – op de post heeft gedaan.

25

EP Agrarhandel is van mening dat, indien daarentegen wordt geoordeeld dat de termijn in kwestie niet is nageleefd, de gekozen sanctie – namelijk dat zij de premie voor de betreffende koeien en vaarzen hebben verloren uitsluitend op grond van het feit dat de inhoudelijk juiste melding door de bezorgduur van de post luttele dagen te laat is binnengekomen – in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.

26

Het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Verzet artikel 2, lid 4, van [beschikking 2001/672] zich tegen een nationale bepaling als § 6, lid 6, van de Verordnung des Bundesministers für Land- und Forstwirtschaft, Umwelt und Wasserwirtschaft über die Kennzeichnung und Registrierung von Rindern, die met betrekking tot de naleving van alle door die bepaling bestreken termijnen – en dus ook de termijn voor de melding van het verplaatsen van runderen naar zomerweiden – de datum waarop de melding is ontvangen relevant verklaart?

2)

Welk gevolg heeft artikel 117, tweede alinea, van verordening [nr. 73/2009] voor de premiewaardigheid van runderen waarvan de verplaatsing naar de zomerweiden te laat is gemeld in de zin van artikel 2, lid 4, van [beschikking 2001/672]?

3)

Dienen voor het geval dat de te late melding van het verplaatsen van de runderen naar de zomerweiden ingevolge artikel 117, tweede alinea, van verordening nr. 73/2009 geen verlies van de premiewaardigheid tot gevolg heeft, sancties te worden opgelegd wegens deze te late melding?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

27

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling volgens welke voor de naleving van de termijn voor de melding van het verplaatsen van runderen naar zomerweiden, de datum waarop de melding is ontvangen doorslaggevend is.

28

Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat artikel 111, lid 1, van verordening nr. 73/2009 bepaalt dat een premie genaamd „zoogkoeienpremie” wordt toegekend aan iedere landbouwer die voldoet aan de voorwaarden van artikel 111, lid 2, van deze verordening.

29

In artikel 117 van deze verordening is bepaald dat alleen dieren die geïdentificeerd en geregistreerd zijn overeenkomstig verordening nr. 1760/2000 in aanmerking komen voor deze premie.

30

Wat in het bijzonder de registratie van runderen betreft, bepaalt artikel 7, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1760/2000 dat elke houder van dieren „de bevoegde autoriteit binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn, die zich uitstrekt over drie tot zeven dagen, in kennis [stelt] van alle verplaatsingen van en naar het bedrijf en van elke geboorte of sterfte van een dier op het bedrijf, samen met de data waarop een en ander heeft plaatsgevonden. De Commissie kan evenwel op verzoek van een lidstaat, overeenkomstig de procedure van artikel 23, lid 2, bepalen in welke gevallen de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen en specifieke regels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de verplaatsingen van runderen die bestemd zijn om in de zomer op verschillende plaatsen in de bergen te grazen.”

31

In artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 is bepaald dat de gegevens die moeten worden opgenomen in de lijst van runderen die bij de verplaatsing betrokken zijn „uiterlijk vijftien dagen na de datum waarop de dieren naar de weide zijn gebracht, aan de bevoegde autoriteit [worden] meegedeeld […]”.

32

In dit verband zij vastgesteld dat uit de bewoordingen van deze bepaling niet blijkt of die termijn de termijn voor de ontvangst dan wel de termijn voor verzending van de vereiste gegevens is. In het eerste geval dienen deze gegevens door de bevoegde autoriteit te zijn ontvangen uiterlijk vijftien dagen nadat de runderen verplaatst zijn, en in het tweede geval dienen zij vóór het verstrijken van deze termijn te zijn verzonden.

33

Opgemerkt zij dat in de meeste taalversies van artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 is bepaald dat de gegevens uiterlijk vijftien dagen na de datum waarop de dieren naar de weide zijn gebracht, aan de bevoegde nationale autoriteit worden „meegedeeld”. Uit die formuleringen volgt dat de gegevens moeten worden verzonden vóór het verstrijken van de gestelde termijn (zie naar analogie arrest van 1 april 2004, Borgmann, C‑1/02, EU:C:2004:202, punt 23).

34

Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van haar conclusie heeft opgemerkt, hebben de gebruikte begrippen evenwel een algemeen karakter en kunnen zij bijgevolg anders worden uitgelegd.

35

Voorts is in de Portugese taalversie van artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 bepaald dat de gegevens moeten worden meegedeeld binnen vijftien dagen te rekenen vanaf de datum waarop de dieren naar de weide zijn verplaatst, en niet uiterlijk vijftien dagen na de datum waarop zij naar de weide zijn gebracht.

36

Wanneer er verschillen zijn tussen de taalversies van een Unierechtelijke handeling, moet bij de uitlegging van de betrokken bepaling worden gelet op de context en het doel van de regeling waarvan zij een onderdeel vormt (arrest van 26 april 2012, DR en TV2 Danmark, C‑510/10, EU:C:2012:244, punt 45en aldaar aangehaalde rechtspraak).

37

In dit verband blijkt uit de overwegingen 4 tot en met 7 van verordening nr. 1760/2000, waarop artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 is gebaseerd, dat deze bepaling ertoe strekt het vertrouwen van de consument in de kwaliteit van rundvlees en rundvleesproducten te vergroten, de bescherming van de volksgezondheid te handhaven en de rundvleesmarkt duurzaam stabieler te maken.

38

Het is juist dat het Hof in punt 41 van het arrest van 24 mei 2007, Maatschap Schonewille-Prins (C‑45/05, EU:C:2007:296), met betrekking tot premies voor het slachten van runderen heeft geoordeeld dat het om deze doelstellingen te bereiken absoluut noodzakelijk is dat de identificatie‑ en registratieregeling voor runderen steeds volledig doeltreffend en betrouwbaar is, met name om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen bij de uitbraak van een dierziekte de herkomst van een dier snel te traceren en onmiddellijk de nodige maatregelen te treffen ter vermijding van elk risico voor de volksgezondheid. Dat is evenwel niet het geval wanneer de houder van dieren verplaatsingen van zijn runderen niet binnen de in artikel 7, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1760/2000 gestelde termijn aan het gecomputeriseerde gegevensbestand doorgeeft.

39

Er dient evenwel onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds de melding van de verplaatsing van dieren van en naar het bedrijf, die voor de veestapel een fundamenteel constitutief karakter heeft en bijzonder belangrijk is met het oog op de traceerbaarheid van dieren bij slachting, aangezien deze dieren bestemd zijn voor directe consumptie, en anderzijds de eenvoudige registratie van de verplaatsing van dieren van en naar de weiden, die geen invloed heeft op het feit dat de dieren tot het bedrijf behoren en geen fase vormt die rechtstreeks aan consumptie voorafgaat.

40

In dit verband zij opgemerkt dat volgens artikel 7, lid 1, tweede streepje, van verordening nr. 1760/2000, zoals in punt 30 van dit arrest in herinnering is gebracht, de Commissie kan bepalen in welke gevallen de lidstaten de maximumtermijn mogen verlengen en specifieke regels mogen vaststellen die van toepassing zijn op de verplaatsingen van runderen die bestemd zijn om in de zomer op verschillende plaatsen in de bergen te grazen. Beschikking 2001/672 voorziet in een dergelijke uitzondering op de in die bepaling vastgestelde termijn.

41

Voorts is het juist dat in artikel 2, lid 4, van de oorspronkelijke versie van beschikking 2001/672 was bepaald dat de gegevens als bedoeld in lid 2 van dit artikel moesten „worden ingevoerd in het nationale gegevensbestand voor runderen, uiterlijk zeven dagen na de datum waarop de dieren naar de weide [werden] gebracht”. Bijgevolg konden deze gegevens enkel worden geacht te zijn ingevoerd indien zij daadwerkelijk waren geregistreerd in dit gegevensbestand. Het was dus niet voldoende dat de mededeling binnen de gestelde termijn ter post werd bezorgd (zie naar analogie arrest van 11 november 2004, Toeters en Verberk, C‑171/03, EU:C:2004:714, punt 43).

42

In overweging 5 van besluit 2010/300 wordt evenwel verduidelijkt dat onder bepaalde omstandigheden dieren die van verschillende bedrijven naar dezelfde zomerweiden in bergstreken worden verplaatst, daar pas na een periode van meer dan zeven dagen arriveren en dat om onnodige administratieve lasten te voorkomen de termijnen in de oorspronkelijke versie van beschikking 2001/672 moeten worden aangepast om met dat praktische feit rekening te kunnen houden zonder de traceerbaarheid in het gedrang te brengen.

43

Teneinde rekening te houden met de gewijzigde bewoordingen van artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672, moet de in deze bepaling gestelde termijn worden geacht te zijn nageleefd wanneer de vereiste gegevens uiterlijk vijftien dagen na de datum waarop de dieren naar de weide zijn gebracht, naar de bevoegde autoriteit zijn gestuurd.

44

In dit verband gaat een restrictievere benadering – waarbij is vereist dat de bevoegde autoriteit de mededeling binnen de gestelde termijn ontvangt – zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft betoogd, in tegen de doelstelling om de meldingstermijn te verlengen en te versoepelen.

45

Derhalve staat noch de context noch de doelstelling van verordening nr. 1760/2000 en beschikking 2001/672 eraan in de weg dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde termijn als een termijn voor verzending wordt opgevat, met als gevolg dat in voorkomend geval de toe te zenden gegevens pas enkele dagen na de gestelde termijn de bevoegde autoriteit van de lidstaat in kwestie bereiken.

46

Gelet op een en ander dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling volgens welke voor de naleving van de termijn voor de melding van het verplaatsen van runderen naar zomerweiden, de datum waarop de melding is ontvangen doorslaggevend is.

Tweede en derde vraag

47

Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeven de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord.

Kosten

48

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, lid 4, van beschikking 2001/672/EG van de Commissie van 20 augustus 2001 houdende vaststelling van bijzondere voorschriften voor het verplaatsen van runderen naar zomerweiden in bergstreken, zoals gewijzigd bij besluit 2010/300/EU van de Commissie van 25 mei 2010, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale bepaling volgens welke voor de naleving van de termijn voor de melding van het verplaatsen van runderen naar zomerweiden, de datum waarop de melding is ontvangen doorslaggevend is.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.