Zaak C‑551/16

J. Klein Schiphorst

tegen

Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Centrale Raad van Beroep)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat – Coördinatie van de stelsels voor sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikelen 7, 63 en 64 – Werkloosheidsuitkeringen – Werkloze die zich naar andere lidstaat begeeft – Behoud van het recht op uitkeringen – Duur”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 maart 2018

Sociale zekerheid – Migrerende werknemers – Werkloosheid – Werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft – Behoud van het recht op uitkeringen – Termijn van drie maanden – Verlenging – Beoordelingsbevoegdheid van de nationale autoriteiten – Grenzen – Nationale maatregel waarbij het bevoegde orgaan wordt voorgeschreven, elk verzoek om een dergelijke verlenging te weigeren tenzij in geval van risico van een onredelijke uitkomst – Toelaatbaarheid

[Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 64, lid 1, c)]

Artikel 64, lid 1, onder c), van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet in de weg staat aan een nationale maatregel, zoals die in het hoofdgeding, waarbij het bevoegde orgaan wordt voorgeschreven, in beginsel elk verzoek om verlenging van de export van een werkloosheidsuitkering na drie maanden te weigeren tenzij weigering van dat verzoek naar het oordeel van dit orgaan tot een onredelijke uitkomst zou leiden.

Deze verordening voert geen gemeenschappelijk stelsel van sociale zekerheid in, maar laat de afzonderlijke nationale stelsels voortbestaan en beoogt slechts de coördinatie ervan teneinde de doeltreffende uitoefening van het vrije verkeer van personen te waarborgen. Deze verordening laat derhalve verschillende stelsels voortbestaan, die verschillende vorderingen doen ontstaan op onderscheiden organen jegens welke de uitkeringsgerechtigde rechtstreeks aanspraken bezit, hetzij uitsluitend krachtens een nationale wettelijke regeling, hetzij krachtens de nationale regeling, zo nodig aangevuld door het Unierecht (zie in die zin arresten van 19 september 2013, Brey, C‑140/12, EU:C:2013:565, punt 43, en 14 juni 2016, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑308/14, EU:C:2016:436, punt 67).

Bovendien moet worden opgemerkt dat het Hof onder vigeur van verordening nr. 1408/71 al heeft geoordeeld dat het recht op behoud van een werkloosheidsuitkering gedurende een tijdvak van drie maanden ertoe bijdraagt dat het vrije verkeer van werknemers wordt gewaarborgd (zie in die zin arrest van 19 juni 1980, Testa e.a., 41/79, 121/79 en 796/79, EU:C:1980:163, punt 14). Een dergelijke slotsom dringt zich ook op voor verordening nr. 883/2004, aangezien deze niet alleen waarborgt dat een werkloosheidsuitkering gedurende een tijdvak van drie maanden kan worden geëxporteerd, maar het ook mogelijk maakt dat dit tijdvak tot maximaal zes maanden wordt verlengd.

Daaruit volgt dat artikel 64, lid 1, onder c), van verordening nr. 883/2004 het recht op export van een werkloosheidsuitkering slechts waarborgt gedurende een tijdvak van drie maanden, maar het mogelijk maakt dit tijdvak uit hoofde van het nationale recht tot maximaal zes maanden te verlengen.

Met betrekking tot de criteria aan de hand waarvan het bevoegde orgaan het tijdvak van export van de werkloosheidsuitkering tot maximaal zes maanden kan verlengen, moet worden onderstreept dat de betrokken lidstaat, als hij gebruikmaakt van de in artikel 64, lid 1, onder c), tweede volzin, van verordening nr. 883/2004 bedoelde bevoegdheid, zoals in casu, nationale maatregelen moet nemen, met inachtneming van het recht van de Unie, waarbij de beoordelingsmarge van het bevoegde orgaan wordt afgebakend, met name door de voorwaarden te bepalen waaronder het tijdvak van export van de werkloosheidsuitkering van een werkloze die zich naar een andere lidstaat begeeft om daar werk te zoeken, na drie maanden tot maximaal zes maanden moet worden verlengd, aangezien de verordening daarvoor geen criteria bevat.

(zie de punten 44‑46, 51, 54 en dictum)