ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

20 december 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Douanewetboek – Artikel 29 – Bepaling van de douanewaarde – Grensoverschrijdende transacties tussen onderling verbonden ondernemingen – Advance Pricing Agreement (voorafgaande verrekenprijsafspraak) – Overeengekomen verrekenprijs die bestaat in een aanvankelijk in rekening gebracht bedrag en een forfaitaire correctie na afloop van het afrekeningstijdvak”

In zaak C‑529/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht München (belastingrechter München, Duitsland) bij beslissing van 15 september 2016, ingekomen bij het Hof op 17 oktober 2016, in de procedure

Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH

tegen

Hauptzollamt München,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev, S. Rodin en E. Regan (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 september 2017,

gelet op de opmerkingen van:

Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH, vertegenwoordigd door G. Eder en J. Dehn, Rechtsanwälte,

het Hauptzollamt München, vertegenwoordigd door G. Rittenauer, M. Uhl en G. Haubner als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wasmeier en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 28 tot en met 31 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 (PB 1997, L 17, blz. 1; hierna: „douanewetboek”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Hamamatsu Photonics Deutschland GmbH (hierna: „Hamamatsu”) en het Hauptzollamt München (douanehoofdkantoor München, Duitsland), na de weigering van laatstgenoemde om over te gaan tot gedeeltelijke terugbetaling van de door Hamamatsu aangegeven en betaalde douanerechten.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

Douanewetboek

3

Volgens artikel 28 van het douanewetboek wordt krachtens de bepalingen van hoofdstuk 3 van dat wetboek „de douanewaarde vastgesteld voor de toepassing van het douanetarief van de Europese Gemeenschappen en van andere maatregelen dan tariefmaatregelen die in het kader van het goederenverkeer bij specifieke communautaire bepalingen zijn vastgesteld”.

4

Artikel 29, lid 1, van het douanewetboek bepaalt:

„De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33, mits:

a)

er ten aanzien van de overdracht of het gebruik van de goederen door de koper geen beperkingen zijn, met uitzondering van die welke

bij de wet of door de autoriteiten in de Gemeenschap worden opgelegd of geëist,

het geografische gebied beperken waarbinnen de goederen mogen worden doorverkocht, [of]

de waarde van de goederen niet aanmerkelijk beïnvloeden;

b)

de verkoop of de prijs niet afhankelijk is gesteld van enige voorwaarde of prestatie waarvan de waarde met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, niet kan worden vastgesteld;

c)

geen enkel deel van de opbrengst van elke latere wederverkoop of overdracht, onderscheidenlijk van elk later gebruik van de goederen door de koper, direct of indirect de verkoper ten goede zal komen, tenzij krachtens artikel 32 een geëigende aanpassing kan worden uitgevoerd, en

d)

koper en verkoper niet onderling zijn verbonden of, indien dat wel het geval is, de transactiewaarde voor douanedoeleinden aanvaardbaar is overeenkomstig lid 2.”

5

Artikel 29, lid 2, van dit wetboek luidt als volgt:

„a)

Ter bepaling van de aanvaardbaarheid van de transactiewaarde voor de toepassing van lid 1 vormt de omstandigheid dat de koper en de verkoper onderling verbonden zijn, op zich geen voldoende reden om de transactiewaarde als niet aanvaardbaar aan te merken. Indien noodzakelijk worden de omstandigheden van de verkoop onderzocht en wordt de transactiewaarde aanvaard wanneer het verbonden zijn geen invloed op de prijs heeft gehad. […]

b)

Bij een verkoop tussen verbonden personen wordt de transactiewaarde aanvaard en wordt de waarde van de goederen bepaald overeenkomstig lid 1, wanneer de aangever aantoont dat die waarde op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip een van de volgende waarden zeer dicht benadert:

i)

de transactiewaarde van identieke of soortgelijke goederen bij verkopen, tussen kopers en verkopers die in geen enkel bijzonder geval onderling verbonden zijn, voor uitvoer naar de Gemeenschap;

ii)

de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, zoals deze met toepassing van artikel 30, lid 2, onder c), is vastgesteld;

iii)

de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen, zoals deze met toepassing van artikel 30, lid 2, onder d), is vastgesteld.

Bij de toepassing van de vorenstaande criteria wordt naar behoren rekening gehouden met aangetoonde verschillen ten aanzien van de handelsniveaus, de hoeveelheden, de in artikel 32 genoemde elementen en de kosten die de verkoper bij verkopen aan een niet met hem verbonden koper draagt, maar die hij bij verkopen aan een wel met hem verbonden koper niet draagt.

c)

De onder b) genoemde criteria moeten op initiatief van de aangever worden toegepast en mogen slechts dienen ter vergelijking. Vervangende waarden mogen niet met toepassing van het bepaalde onder b) worden vastgesteld.”

6

Artikel 29, lid 3, onder a), van dat wetboek bepaalt:

„De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die door de koper aan de verkoper of ten behoeve van de verkoper voor de ingevoerde goederen is of moet worden gedaan en omvat alle betalingen die als voorwaarde voor de verkoop van de ingevoerde goederen, hetzij door de koper aan de verkoper, hetzij door de koper aan een derde ter nakoming van een verplichting van de verkoper, werkelijk zijn of moeten worden gedaan. De betaling behoeft niet noodzakelijk in geld te geschieden; zij kan door middel van kredietbrieven of verhandelbaar papier worden verricht en zowel direct als indirect geschieden.”

7

In artikel 30, lid 1, van dat wetboek is bepaald:

„Indien de douanewaarde niet met toepassing van artikel 29 kan worden vastgesteld, dient achtereenvolgens te worden nagegaan welke van de punten a), b), c) en d) van lid 2 van toepassing is. De douanewaarde dient in dit geval te worden vastgesteld met toepassing van het eerste punt dat die vaststelling mogelijk maakt, behoudens wanneer op verzoek van de aangever de volgorde van de punten c) en d) dient te worden omgekeerd. Slechts indien de douanewaarde niet met toepassing van een bepaald punt kan worden vastgesteld, mag het onmiddellijk daarop volgende punt worden toegepast, in de krachtens dit lid vastgestelde volgorde.”

8

Artikel 31, lid 1, van het douanewetboek luidt:

„Indien de douanewaarde van de ingevoerde goederen niet met toepassing van de artikelen 29 en 30 kan worden vastgesteld, wordt zij aan de hand van de in de Gemeenschap beschikbare gegevens vastgesteld met gebruikmaking van redelijke middelen die in overeenstemming zijn met de beginselen en de algemene bepalingen van:

de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994;

artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel van 1994,

de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk.”

9

Artikel 32 van het douanewetboek bepaalt:

„1.   Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

a)

de volgende elementen, voor zover zij ten laste komen van de koper en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs:

i)

commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies,

ii)

kosten van verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden worden geacht met de goederen één geheel te vormen,

iii)

kosten van het verpakken, waaronder zowel het arbeidsloon als het materiaal is begrepen;

b)

de op passende wijze toegerekende waarde van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verminderde prijs direct of indirect door de koper worden geleverd om te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor zover deze waarde niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs is begrepen:

i)

materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt;

ii)

werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden gebruikt;

iii)

materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden verbruikt;

iv)

engineering, ontwikkeling, werken van kunst en ontwerpen, tekeningen en schetsen, die elders dan in de Gemeenschap worden verricht of gemaakt en voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen noodzakelijk zijn;

c)

royalties en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voor zover deze royalties en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;

d)

de waarde van elk deel van de opbrengst van elke latere wederverkoop, overdracht of gebruik van de ingevoerde goederen dat de verkoper direct of indirect ten goede komt;

e)

i)

de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen en

ii)

de met het vervoer verband houdende kosten van het laden en van de behandeling van de ingevoerde goederen,

tot de plaats van binnenkomst van de goederen in het douanegebied van de Gemeenschap.

2.   Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, dient zulks uitsluitend op grond van objectieve en meetbare gegevens te geschieden.

3.   Voor de vaststelling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen elementen toegevoegd, met uitzondering van die welke in dit artikel zijn genoemd.

[…]”

10

Artikel 33 van dat wetboek luidt als volgt:

„De hierna genoemde elementen maken geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden:

a)

kosten van vervoer van de goederen na aankomst op de plaats van binnenkomst in het douanegebied van de Gemeenschap;

b)

kosten van constructiewerkzaamheden, installatie, montage, onderhoud of technische bijstand welke met betrekking tot ingevoerde goederen, zoals industriële installaties, machines of materieel, na de invoer zijn verricht;

c)

te betalen rente uit hoofde van een door de koper in verband met de aankoop van ingevoerde goederen gesloten financieringsovereenkomst, ongeacht of de financiering door de verkoper of door een andere persoon wordt verstrekt, wanneer de desbetreffende financieringsovereenkomst schriftelijk is en de koper, desgevraagd, kan aantonen dat:

die goederen werkelijk tegen de prijs die als werkelijk betaalde of te betalen prijs is aangegeven, worden verkocht, en

de gevraagde rentevoet niet hoger is dan in het land waar en op het tijdstip waarop de financiering heeft plaatsgevonden voor dergelijke transacties gebruikelijk is;

d)

kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van het recht de ingevoerde goederen in de Gemeenschap te verveelvoudigen;

e)

inkoopcommissies;

f)

rechten bij invoer en andere belastingen die in de Gemeenschap ingevolge de invoer of de verkoop van de goederen dienen te worden voldaan.”

11

Artikel 78 van dat wetboek is als volgt geformuleerd:

„1.   De douaneautoriteiten kunnen na de vrijgave van de goederen ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.

2.   De douaneautoriteiten kunnen, na de goederen te hebben vrijgegeven en ten einde zich van de juistheid van de vermeldingen in de aangifte te vergewissen, overgaan tot een controle van de handelsdocumenten en -gegevens aangaande de in- of uitvoertransacties ten aanzien van de betrokken goederen en aangaande de handelstransacties die later in verband met deze goederen plaatsvinden. Deze controles kunnen worden uitgeoefend bij de aangever en bij elke persoon die beroepshalve direct of indirect bij de genoemde transacties is betrokken, alsmede bij elke andere persoon die beroepshalve over de genoemde documenten en gegevens beschikt. De douaneautoriteiten kunnen eveneens overgaan tot het onderzoek van de goederen wanneer deze nog kunnen worden aangebracht.

3.   Indien uit de herziening van de aangifte of uit de controles achteraf blijkt dat de bepalingen die voor de betrokken douaneregeling gelden, op grond van onjuiste of onvolledige gegevens zijn toegepast, nemen de douaneautoriteiten, met inachtneming van de eventueel vastgestelde bepalingen, de nodige maatregelen om een en ander recht te zetten, rekening houdend met de nieuwe gegevens waarover zij beschikken.”

Uitvoeringsverordening

12

Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92 (PB 1993, L 253, p. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 881/2003 van de Commissie van 21 mei 2003 (PB 2003, L 134, blz. 1) (hierna: „uitvoeringsverordening”), bevat in afdeling 1 van hoofdstuk 2, met het opschrift „Aangifte voor het vrije verkeer”, van titel IX, „Vereenvoudigde procedures”, bepalingen die van toepassing zijn op onvolledige aangiften. Artikel 256, lid 1, van de uitvoeringsverordening luidt als volgt:

„De door de douaneautoriteiten gestelde termijn voor het mededelen, respectievelijk overleggen, van de bij de aanvaarding van de aangifte ontbrekende gegevens of bescheiden mag niet meer bedragen dan een maand te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte.

Betreft het een voor de toepassing van een lager invoerrecht of nulrecht noodzakelijk bescheid, dan kan, indien de douaneautoriteiten gegronde redenen hebben om aan te nemen dat de goederen waarop de onvolledige aangifte betrekking heeft daadwerkelijk voor een lager invoerrecht of nulrecht in aanmerking komen, op verzoek van de aangever, een langere dan de in lid 1 genoemde termijn worden toegestaan voor het overleggen van dit bescheid, voor zover de omstandigheden dit rechtvaardigen. Deze termijn mag evenwel niet langer zijn dan vier maanden te rekenen vanaf de datum van aanvaarding van de aangifte en kan niet worden verlengd.

Indien gegevens of bescheiden met betrekking tot de douanewaarde ontbreken, kunnen de douaneautoriteiten voor zover nodig een aanvankelijk vastgestelde termijn verlengen. Voor de totaal toegestane periode dient rekening te worden gehouden met de geldende verjaringstermijnen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Hamamatsu, een in Duitsland gevestigde vennootschap, maakt deel uit van een concern dat wereldwijd actief is en waarvan de moedermaatschappij, Hamamatsu Photonics, is gevestigd in Japan. Hamamatsu biedt voornamelijk opto-elektronische apparatuur, systemen en toebehoren aan.

14

Zij heeft ingevoerde goederen gekocht van de moedermaatschappij, die daarvoor de binnen het concern geldende prijzen in rekening heeft gebracht, overeenkomstig de tussen dit concern en de Duitse belastingdienst gesloten Advance Pricing Agreement (APA; voorafgaande verrekenprijsafspraak). Het totaal van de aan verzoekster in het hoofdgeding in rekening gebrachte bedragen werd regelmatig gecontroleerd en in voorkomend geval gecorrigeerd, teneinde te verzekeren dat de verkoopprijzen in overeenstemming waren met het zakelijkheidsbeginsel, dat is vervat in de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingadministraties (hierna: „OESO-richtlijnen”).

15

De verwijzende rechter, het Finanzgericht München (belastingrechter München, Duitsland), zet uiteen dat deze controle in verschillende stappen geschiedt, op basis van de zogeheten „Residual Profit Split Method” (restwinsttoerekeningsmethode), die in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen. In de eerste stap wordt aan elke partij een winst toegerekend die toereikend is voor het boeken van een bepaald minimumrendement. De restwinst wordt dan proportioneel verdeeld op basis van bepaalde factoren. In de tweede stap wordt voor Hamamatsu een doelbereik voor de „Operating Margin” (operationele marge) bepaald. Indien het daadwerkelijk behaalde bedrijfsresultaat buiten het doelbereik valt, wordt het resultaat gecorrigeerd tot de boven‑ of ondergrens van het doelbereik en ontvangt zij een navordering of een tegoed.

16

Tussen 7 oktober 2009 en 30 september 2010 heeft verzoekster in het hoofdgeding verschillende goederen, afkomstig uit meer dan 1000 leveringen door de moedermaatschappij, ingeklaard, waarvoor zij een douanewaarde heeft aangegeven die overeenkomt met de in rekening gebrachte prijs. Op de belastbare goederen zijn tarieven toegepast van tussen 1,4 % en 6,7 %.

17

Aangezien de operationele marge van verzoekster in het hoofdgeding tijdens de in geding zijnde periode onder het vastgestelde doelbereik lag, werden de verrekenprijzen dienovereenkomstig bijgesteld. Verzoekster in het hoofdgeding heeft derhalve een tegoed van 3858345,46 EUR ontvangen.

18

Wegens de bijstelling achteraf van de verrekenprijzen heeft verzoekster in het hoofdgeding bij brief van 10 december 2012 verzocht om terugbetaling van douanerechten voor de ingevoerde goederen ten belope van 42942,14 EUR. Het correctiebedrag werd niet uitgesplitst naar de afzonderlijke ingevoerde goederen.

19

Het douanehoofdkantoor München heeft dit verzoek afgewezen op grond dat de door verzoekster in het hoofdgeding gehanteerde methode onverenigbaar was met artikel 29, lid 1, van het douanewetboek, dat ziet op de transactiewaarde van concrete goederen en niet op de transactiewaarde van gemengde leveringen.

20

Verzoekster in het hoofdgeding heeft bij de verwijzende rechter hoger beroep ingesteld tegen die beslissing.

21

De verwijzende rechter meent dat de definitieve verrekenprijs, die moet worden bepaald overeenkomstig het in de OESO-richtlijnen geformuleerde zakelijkheidsbeginsel, op basis van de jaarlijkse definitieve afrekening wordt gevormd. Het heeft dus geen enkele zin om de verrekenprijs uitsluitend te baseren op de in de context van een Advance Pricing Agreement met de belastingdienst voorlopig genoemde prijs, die niet de werkelijke waarde van de ingevoerde goederen weergeeft. Aldus vormt de bij de douaneautoriteiten opgegeven prijs slechts een fictieve prijs en niet een voor de ingevoerde goederen „te betalen” prijs in de zin van artikel 29 van het douanewetboek.

22

Daarop heeft het Finanzgericht München de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Kan een overeengekomen verrekenprijs, die wordt verkregen door op de aanvankelijk in rekening gebrachte en aangegeven prijs na afloop van het afrekeningstijdvak een forfaitaire correctie toe te passen, op grond van de bepalingen van de artikelen 28 en volgende van [het douanewetboek], met toepassing van een verdeelsleutel, als douanewaarde worden aangemerkt, en wel ongeacht of de betrokkene aan het eind van het afrekeningstijdvak een navordering of een tegoed ontvangt?

2)

Zo ja: kan de douanewaarde worden gecontroleerd of bepaald aan de hand van een vereenvoudigde methode wanneer het effect van de achteraf verrichte bijstellingen (zowel naar boven als naar beneden) van de verrekenprijs moet worden aanvaard?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

23

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 28 tot en met 31 van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat op grond daarvan als douanewaarde mag worden gehanteerd een overeengekomen transactiewaarde die is samengesteld uit deels een aanvankelijk in rekening gebracht en aangegeven bedrag en deels een forfaitaire correctie daarop na afloop van het afrekeningstijdvak, zonder mogelijkheid om te weten of aan het einde van het afrekeningstijdvak deze correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden.

24

Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof het Unierecht betreffende de vaststelling van de douanewaarde een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit. De douanewaarde moet bijgevolg de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed weergeven en dus rekening houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen (zie in die zin arresten van 16 november 2006, Compaq Computer International Corporation, C‑306/04, EU:C:2006:716, punt 30; 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punten 23 en 26, en 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 30).

25

Krachtens artikel 29 van het douanewetboek is de douanewaarde van ingevoerde goederen de transactiewaarde ervan, dat wil zeggen de voor deze goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, wanneer zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht, na aanpassing evenwel overeenkomstig de artikelen 32 en 33 van dit wetboek (zie in die zin arresten van 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 38, en 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punt 24).

26

Voorts heeft het Hof er reeds op gewezen dat de douanewaarde krachtens artikel 29 van het douanewetboek primair moet worden bepaald volgens de zogeheten „transactiewaarde”-methode. Pas wanneer de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, wanneer zij voor uitvoer worden verkocht, niet kan worden bepaald, dienen subsidiair de methoden van de artikelen 30 en 31 van dat wetboek te worden gehanteerd (zie met name arresten van 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punten 38, 41, 42 en 44, en 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punten 24 en 2730).

27

Het Hof heeft tevens gepreciseerd dat de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs in de regel weliswaar de basis voor de berekening van de douanewaarde vormt, maar zo nodig moet worden aangepast om te voorkomen dat een arbitraire of fictieve douanewaarde wordt vastgesteld (zie in die zin arresten van 12 juni 1986, Repenning, 183/85, EU:C:1986:247, punt 16; 19 maart 2009, Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 24; 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 39, en 16 juni 2016, EURO 2004. Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punt 25).

28

De transactiewaarde moet immers de werkelijke economische waarde van ingevoerde goederen weergeven en rekening houden met alle daaraan verbonden aspecten die een economische waarde vertegenwoordigen (arresten van 12 december 2013, Christodoulou e.a., C‑116/12, EU:C:2013:825, punt 40, en 16 juni 2016, EURO 2004 Hungary, C‑291/15, EU:C:2016:455, punt 26).

29

Op grond van artikel 78 van het douanewetboek kunnen de douaneautoriteiten ambtshalve of op verzoek van de aangever tot herziening van de aangifte overgaan.

30

Evenwel dient eraan te worden herinnerd dat de gevallen waarin het Hof een correctie achteraf van de transactiewaarde heeft aanvaard, beperkt zijn tot specifieke situaties die verband houden met, met name, een kwaliteitsgebrek van het goed of gebreken die aan het licht zijn gekomen nadat het goed is ingeklaard.

31

Het Hof heeft inzonderheid reeds geoordeeld dat wanneer goederen waarvan de waarde moet worden vastgesteld, bij aankoop onbeschadigd waren doch vóór de inklaring schade hebben opgelopen, de werkelijk betaalde of te betalen prijs naar evenredigheid van de ingetreden schade moet worden verminderd voor zover het om een onvoorziene vermindering van de handelswaarde van de goederen gaat (arrest van 19 maart 2009, Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 25en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32

Evenzo heeft het Hof aanvaard dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs wegens een verborgen gebrek waarvan is bewezen dat het bestond vóórdat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, en dat nadien tot vergoedingen krachtens een contractuele garantieverplichting heeft geleid, kan worden verlaagd naar evenredigheid van de vermindering van de handelswaarde van de goederen en bijgevolg ertoe kan leiden dat de douanewaarde van deze goederen achteraf wordt verminderd (arrest van 19 maart 2009, Mitsui & Co. Deutschland, C‑256/07, EU:C:2009:167, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33

Ten slotte moet worden vastgesteld dat het douanewetboek, zoals thans geldend, ten eerste, geen verplichting oplegt aan importbedrijven om te verzoeken om correcties van de transactiewaarde wanneer deze achteraf naar boven wordt bijgesteld, en, ten tweede, geen bepaling bevat op basis waarvan de douaneautoriteiten zich kunnen indekken tegen het risico dat die bedrijven alleen verzoeken om aanpassingen naar beneden.

34

In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat het douanewetboek, zoals thans geldend, niet toestaat dat een bijstelling achteraf van de transactiewaarde zoals aan de orde in het hoofdgeding, in aanmerking wordt genomen.

35

Bijgevolg dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat de artikelen 28 tot en met 31 van het douanewetboek aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet toestaan dat als douanewaarde wordt gehanteerd een overeengekomen transactiewaarde die bestaat uit deels een aanvankelijk in rekening gebracht en aangegeven bedrag en deels een forfaitaire correctie daarop na afloop van het afrekeningstijdvak, zonder dat het mogelijk is te weten of aan het einde van het afrekeningstijdvak deze correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden.

Tweede vraag

36

Aangezien de tweede prejudiciële vraag uitdrukkelijk slechts is gesteld voor het geval dat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag bevestigend luidt, hoeft zij niet te worden behandeld.

Kosten

37

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

De artikelen 28 tot en met 31 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 82/97 van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet toestaan dat als douanewaarde wordt gehanteerd een overeengekomen transactiewaarde die bestaat uit deels een aanvankelijk in rekening gebracht en aangegeven bedrag en deels een forfaitaire correctie daarop na afloop van het afrekeningstijdvak, zonder dat het mogelijk is om te weten of aan het einde van het afrekeningstijdvak deze correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.