Zaak C‑518/16

„ZPT” AD

tegen

Narodno sabranie na Republika Bulgaria e.a.

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sofiyski gradski sad)

„Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Verordening (EG) nr. 1998/2006 – Artikel 35 VWEU – De‑minimissteun in de vorm van een belastingvoordeel – Nationale wettelijke regeling die investeringen in de vervaardiging van exportproducten van dat belastingvoordeel uitsluit”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 28 februari 2018

  1. Prejudiciële vragen–Bevoegdheid van het Hof–Grenzen–Vragen gesteld in het kader van een vordering tot vaststelling van de aansprakelijkheid van de lidstaat voor schending van het Unierecht door een nationale beslissing met gezag van gewijsde–Ontvankelijkheid–Vordering tot aanwijzing van de nationale rechterlijke instantie die bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tot vaststelling van aansprakelijkheid–Niet-ontvankelijkheid

    (Art. 267 VWEU)

  2. Gerechtelijke procedure–Interventie–Prejudiciële procedure–Deelname van de partijen in het hoofdgeding–Hoedanigheid van partij in het geding–Beoordeling door de nationale rechter

    [Art 267 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 23, tweede alinea; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 96, lid 1, a)]

  3. Vrij verkeer van goederen–Kwantitatieve uitvoerbeperkingen–Maatregelen van gelijke werking–Begrip–Verordening van de Commissie houdende verbod van staatssteun voor activiteiten die verband houden met uitvoer naar derde landen of lidstaten–Daarvan uitgesloten

    [Art. 35 VWEU en 107 VWEU; verordening nr. 1998/2006 van de Commissie, art. 1, lid 1, d)]

  4. Steunmaatregelen van de staten–Ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer tussen de lidstaten–Steun van geringe omvang–Verordening nr. 1998/2006–Werkingssfeer–Uitsluiting van steun voor exportgerelateerde activiteiten–Begrip–Nationale regeling die de investeringen in de vervaardiging van exportproducten, uitsluit van een belastingvoordeel dat de‑minimissteun vormt–Daarvan uitgesloten

    [Art. 107, lid 1, VWEU; verordening nr. 1998/2006 van de Commissie, art. 1, lid 1, d)]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 21, 22, 24)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 31, 32)

  3.  Artikel 35 VWEU verbiedt kwantitatieve uitvoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de lidstaten. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat een voor alle op het nationale grondgebied handelende marktdeelnemers geldende nationale maatregel die de facto nadeliger is voor de uitvoer van producten van de markt van de uitvoerende lidstaat dan voor de handel in producten op de nationale markt van die lidstaat, onder het in artikel 35 VWEU neergelegde verbod valt (arrest van 21 juni 2016, New Valmar, C‑15/15, EU:C:2016:464, punt 36en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    Uit die definitie volgt dat de kwalificatie „maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking” beperkende gevolgen voor het handelsverkeer veronderstelt (arrest van 21 juni 2016, New Valmar, C‑15/15, EU:C:2016:464, punt 42). Die gevolgen kunnen zelfs gering zijn (arrest van 1 april 2008, Regering van de Franse Gemeenschap en Waalse regering, C‑212/06, EU:C:2008:178, punt 52) op voorwaarde dat zij noch te onzeker noch te indirect zijn (arrest van 21 juni 2016, New Valmar, C‑15/15, EU:C:2016:464, punt 45en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het verbod op steun die is gekoppeld aan uitvoer naar lidstaten, zelfs indien hij de de‑minimisdrempel niet overschrijdt, zoals in artikel 1, lid 1, onder d), van verordening nr. 1998/2006 is bepaald, heeft op zich geen invloed op de handel, aangezien het de lidstaten slechts gelast om af te zien van een bepaald type steun. Die bepaling kan dus geen door artikel 35 VWEU verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking vormen.

    Evenwel volgt vooral uit de fundamentele regels van de interne markt en uit de algemene steunregeling die er deel van uitmaakt, dat de uitsluiting van uitvoersteun van de werkingssfeer van verordening nr. 1998/2006 gerechtvaardigd is gelet op de doelstelling zelf van artikel 107 VWEU. Uitvoersteun, zelfs als het om een bescheiden bedrag gaat, is per definitie steun die de handel tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, zowel rechtstreeks, doordat aan exportgoederen een concurrentievoordeel wordt toegekend, als indirect, doordat hij overeenkomstige tegenmaatregelen van de andere lidstaten waarmee dat concurrentievoordeel moet worden gecompenseerd, in de hand werkt. Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft aangevoerd, zou het toelaten van dergelijke steun bijzonder nadelig zijn voor de werking van de interne markt. Hieruit volgt dat artikel 35 VWEU een maatregel die in strijd is met artikel 107 VWEU, niet kan rechtvaardigen.

    (zie punten 38, 43‑47)

  4.  Artikel 1, lid 1, onder d), van verordening nr. 1998/2006 moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan bepalingen van nationaal recht zoals aan de orde in het hoofdgeding, die investeringen in activa die worden gebruikt voor activiteiten die met uitvoer verband houden, uitsluiten van een belastingvoordeel dat de‑minimissteun vormt.

    Artikel 1, lid 1, onder d), van verordening nr. 1998/2006 sluit niet elke steun die gevolgen voor de uitvoer zou kunnen hebben, uit, maar enkel steun die, door de vorm waarin hij wordt toegekend, rechtstreeks ertoe strekt de verkopen in een andere staat te ondersteunen. Als zodanig wordt enkel beschouwd steun die „rechtstreeks aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd”, en steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of andere lopende uitgaven in verband met de uitvoer. Bijgevolg is investeringssteun, op voorwaarde dat het beginsel en het bedrag ervan niet in een of andere vorm worden bepaald door de hoeveelheid uitgevoerde goederen, geen „steun voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer” in de zin van artikel 1, lid 1, onder d), van verordening nr. 1998/2006 en valt hij dus niet binnen de werkingssfeer van die bepaling, zelfs niet indien met de aldus gesteunde investeringen exportproducten kunnen worden ontwikkeld.

    (zie punten 55, 56, 58, dictum 2)