ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

7 september 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen – Richtlijn 72/166/EEG – Richtlijn 84/5/EEG – Richtlijn 90/232/EEG – Bestuurder verantwoordelijk voor het ongeval dat het overlijden van zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, heeft veroorzaakt – Nationale wettelijke regeling die de vergoeding uitsluit van vermogensschade geleden door de voor het ongeval aansprakelijke bestuurder”

In zaak C‑506/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal da Relação do Porto (hof van beroep Porto, Portugal) bij beslissing van 7 juli 2016, ingekomen bij het Hof op 26 september 2016, in de procedure

José Joaquim Neto de Sousa

tegen

Estado português,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: E. Regan, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur) en S. Rodin, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Estado português, vertegenwoordigd door M. E. Duarte Rodrigues,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes, M. Figueiredo en S. Jaulino als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Costa de Oliveira en K.‑P. Wojcik als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17), zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 (PB 2005, L 149, blz. 14) (hierna: „Tweede richtlijn”), en van de Derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1990, L 129, blz. 33; hierna: „Derde richtlijn”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen José Joaquim Neto de Sousa en de Estado português (Portugese staat) betreffende de vermeende schending van het Unierecht door de Supremo Tribunal de Justiça (hoogste rechterlijke instantie in Portugal).

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

Bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11), zijn richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1; hierna: „Eerste richtlijn”), alsmede de Tweede en de Derde richtlijn ingetrokken. Gezien de data van de feiten van het hoofdgeding moet desalniettemin rekening worden gehouden met de ingetrokken richtlijnen.

4

Artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn bepaalde:

„Iedere lidstaat treft […] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade en de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.”

5

Artikel 1, lid 1, van de Tweede richtlijn luidde:

„De verzekering bedoeld in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn […] dient zowel materiële schade als lichamelijk letsel te dekken.”

6

Artikel 3 van genoemde richtlijn was als volgt verwoord:

„De familieleden van de verzekeringsnemer, van de bestuurder of van enig ander persoon die bij een ongeval wettelijk aansprakelijk wordt gesteld en daarvoor door de in artikel 1, lid 1, bedoelde verzekering is gedekt, kunnen voor wat betreft hun lichamelijk letsel niet op grond van deze verwantschap worden uitgesloten van het recht op een uitkering.”

7

In artikel 1 van de Derde richtlijn was bepaald:

„[…] [D]e in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn […] bedoelde verzekering [dekt] de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.

[…]”

Portugees recht

8

Volgens artikel 7, lid 1, van decreto-lei nr. 522/85 – Seguro Obrigatório de Responsabilidade Civil Automóvel (wetsbesluit nr. 522/85 inzake de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen) van 31 december 1985, zoals gewijzigd bij decreto-lei nr. 130/94 (wetsbesluit nr. 130/94) van 19 mei 1994 (hierna: „decreto-lei nr. 522/85”), is schade als gevolg van lichamelijk letsel van de bestuurder van het verzekerde voertuig uitgesloten van dekking door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen.

9

Uit artikel 7, lid 3, van decreto-lei nr. 522/85 volgt dat in geval van overlijden, als gevolg van een ongeval, van onder meer de echtgenoot van de bestuurder van het voertuig en houder van de verzekeringspolis, elke vergoeding van niet-vermogensschade aan de persoon die wegens schuld voor het ongeval aansprakelijk is, is uitgesloten.

10

Op grond van artikel 483 van de Código Civil (burgerlijk wetboek) is hij die door schuld wederrechtelijk inbreuk maakt op het recht van een ander, verplicht om de schade die de gelaedeerde dientengevolge lijdt, te vergoeden.

11

Artikel 495, lid 3, van dit wetboek bepaalt dat in geval van overlijden of lichamelijk letsel de personen die onderhoudsgerechtigde van het slachtoffer waren of de personen die door het slachtoffer werden onderhouden uit hoofde van een natuurlijke verbintenis, recht hebben op schadevergoeding.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12

Op 3 december 2005 vond te Paredes (Portugal) een verkeersongeval plaats tussen een door Neto de Sousa bestuurd voertuig, dat verzekerd was bij de verzekeringsmaatschappij Zurich, en een ander voertuig. Neto de Sousa, die de controle over zijn voertuig had verloren, is voor dit ongeval aansprakelijk gesteld. Mevrouw da Rocha Carvalho, echtgenote van Neto de Sousa, bevond zich als inzittende in het voertuig en is als gevolg van het ongeval overleden.

13

Neto de Sousa heeft Zurich voor de Tribunal Judicial de Paredes (districtsrechtbank Paredes, Portugal) gedaagd. Hij vorderde dat deze verzekeringsmaatschappij zou worden veroordeeld hem het bedrag van 335700 EUR, vermeerderd met rente, te betalen ter vergoeding van vermogensschade en letselschade als gevolg van het ongeval van 3 december 2005. Hij heeft hieromtrent in het bijzonder gesteld dat het op grond van artikel 7, lid 3, van decreto-lei nr. 522/85 niet is uitgesloten dat degene die wegens schuld aansprakelijk is voor een ongeval schadeloos wordt gesteld.

14

Aangaande de vermogensschade heeft de Tribunal Judicial de Paredes de vordering van Neto de Sousa afgewezen, omdat deze rechterlijke instantie niet in staat was het inkomen, de uitgaven en de lasten van Neto de Sousa vast te stellen en evenmin kon bepalen in welke mate de overledene bijdroeg of zou hebben bijgedragen aan het inkomen van het echtpaar. Wat de niet-vermogensschade betreft, heeft de genoemde rechterlijke instantie deze vordering eveneens afgewezen omdat vergoeding van deze schade op grond van artikel 7, lid 3, van decreto-lei nr. 522/85 was uitgesloten.

15

Neto de Sousa heeft hoger beroep aangetekend bij de Tribunal da Relação do Porto (hof van beroep Porto, Portugal), maar enkel met betrekking tot de vergoeding van vermogensschade. Deze rechterlijke instantie heeft het hoger beroep afgewezen. Zij overwoog in wezen dat Neto de Sousa geen recht had op schadevergoeding aangezien hij als bestuurder aansprakelijk was voor het ongeval waarbij zijn echtgenote, inzittende van het door hem bestuurde voertuig, om het leven is gekomen.

16

Neto de Sousa heeft zich tot de Supremo Tribunal de Justiça gewend. Hij heeft daar zijn argument herhaald dat op grond van decreto-lei nr. 522/85 niet is uitgesloten dat een schuldige bestuurder schadeloos wordt gesteld voor vermogensschade die hij heeft geleden doordat zijn echtgenote ten gevolge van het ongeval om het leven is gekomen. Tevens heeft hij daar gesteld dat de Tribunal da Relação do Porto artikel 7, lid 3, van dit decreto-lei heeft geschonden door te weigeren hem vergoeding toe te kennen van de vermogensschade die hij heeft geleden als gevolg van het overlijden van zijn echtgenote, inzittende van het voertuig dat bij het ongeval betrokken was. Neto de Sousa heeft bij deze rechterlijke instantie eveneens gevorderd dat het Hof op grond van artikel 267 VWEU zou worden verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of de bepalingen van de Tweede en de Derde richtlijn zich verzetten tegen vergoeding van dergelijke schade.

17

De Supremo Tribunal de Justiça heeft deze hogere voorziening afgewezen. Deze rechterlijke instantie heeft in wezen geoordeeld dat het recht op schadevergoeding van Neto de Sousa zowel in artikel 495, lid 3, van de Código Civil als in artikel 483 van dit wetboek was geregeld, dat dit recht ontstond in de „rechtssfeer” van degene die om schadevergoeding verzocht en niet in de „rechtssfeer” van de overledene, en dat Neto de Sousa door zijn schuldig gedrag een van zijn eigen rechten heeft geschonden. Volgens deze rechterlijke instantie kon degene die als enige verantwoordelijk was voor een ongeval ten gevolge waarvan zijn echtgenote, inzittende van het door hem bestuurde voertuig, was overleden, overeenkomstig het adagium sibi imputet niet beschikken over het recht voorzien in artikel 495, lid 3, van de Código Civil en was er derhalve geen reden om Neto de Sousa schadevergoeding toe te kennen.

18

Wat het verzoek om een prejudiciële verwijzing betreft, heeft de Supremo Tribunal de Justiça in wezen geoordeeld dat in de Tweede en de Derde richtlijn het stelsel van verplichte verzekering wordt vastgelegd en het geheel aan het nationale recht wordt overgelaten om de wettelijke aansprakelijkheid te regelen en dat, zelfs indien dit stelsel waar het de inzittenden betreft tot op zekere hoogte prevaleert boven nationaal recht, de regels van decreto-lei nr. 522/85 niet tot gevolg hebben dat de toepassing van het nationale stelsel van wettelijke aansprakelijkheid zoals voorzien in artikel 495, lid 3, van de Código Civil terzijde wordt gesteld.

19

Neto de Sousa heeft bij de Tribunal da Comarca do Porto Este (Penafiel) [districtsrechtbank Porto Este (Penafiel), Portugal] een gewone vordering ingesteld ter verkrijging van een verklaring tegen de Portugese Staat inhoudende dat deze wordt veroordeeld hem het bedrag van 245700 EUR vermeerderd met rente te betalen op grond van de schade die hij heeft geleden ten gevolge van de rechterlijke dwaling die de Supremo Tribunal de Justiça zou hebben begaan door zijn hogere voorziening af te wijzen.

20

De Tribunal da Comarca do Porto Este (Penafiel) heeft het beroep van Neto de Sousa verworpen, waarop deze in hoger beroep is gegaan bij de Tribunal da Relação do Porto. Daarbij heeft hij in het bijzonder gesteld dat de Supremo Tribunal de Justiça een onjuiste uitlegging heeft gegeven aan artikel 3 van de Tweede richtlijn alsmede aan artikel 1 van de Derde richtlijn, op grond waarvan inzittenden van een voertuig, niet zijnde de bestuurder, recht hebben op vergoeding van letselschade die zij bij een verkeersongeval hebben geleden, en tevens haar verplichtingen voortvloeiend uit artikel 267 VWEU niet is nagekomen. Neto de Sousa heeft de Tribunal da Relação do Porto eveneens verzocht om het Hof op grond van artikel 267 VWEU te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de vraag bedoeld in punt 16 van het onderhavige arrest.

21

De verwijzende rechterlijke instantie heeft opgemerkt dat de Supremo Tribunal de Justiça zich niet heeft uitgesproken over de vraag of de overleden inzittende al of niet schadeloos moet worden gesteld, maar over de vraag of Neto de Sousa al of geen recht heeft op schadevergoeding gezien het feit dat hij aansprakelijk is voor het ongeval. De verwijzende rechterlijke instantie is van oordeel dat zij, om te kunnen bepalen of de Supremo Tribunal de Justiça ervan kon afzien het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing, eerst moet nagaan of de bij haar aangevoerde bepalingen van Unierecht duidelijk en ondubbelzinnig zijn.

22

In deze omstandigheden heeft de Tribunal da Relação do Porto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten de bepalingen van [de Tweede en de Derde richtlijn] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan nationale wetgeving als neergelegd in artikel 7, lid 3, van [decreto-lei nr. 522/85], op grond waarvan de bestuurder die schuld treft aan het ongeval, recht heeft op vergoeding van vermogensschade in geval van overlijden van de echtgenote die zich als inzittende in het voertuig bevond?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

23

Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof de taak van het Hof is om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren. Voorts kan het Hof het noodzakelijk achten dat bepalingen van het Unierecht in aanmerking worden genomen die door de nationale rechter in zijn vraag niet zijn genoemd (arrest van 1 februari 2017, Município de Palmela, C‑144/16, EU:C:2017:76, punt 20en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24

In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de Supremo Tribunal de Justiça in het arrest waarbij de bepalingen van de Tweede en Derde richtlijn zouden zijn veronachtzaamd heeft geoordeeld dat Neto de Sousa op grond van het toepasselijke Portugese recht, in het bijzonder artikel 483 en artikel 495, lid 3, van de Código Civil, geen recht heeft op de vergoeding waar hij aanspraak op maakt.

25

In deze omstandigheden moet de gestelde vraag aldus worden begrepen dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of de regelgeving van de Unie op het gebied van verplichte verzekering in die zin moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale wetgeving op grond waarvan de bestuurder van een motorvoertuig, die wegens schuld aansprakelijk is voor een verkeersongeval ten gevolge waarvan zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, is overleden, geen recht heeft op vergoeding van vermogensschade die hij als gevolg van dit overlijden heeft geleden.

26

In dit verband zij eraan herinnerd dat uit de considerans van de Eerste en de Tweede richtlijn duidelijk blijkt dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden van die voertuigen, en anderzijds moeten waarborgen dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (arresten van 9 juni 2011, Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, C‑409/09, EU:C:2011:371, punt 23, en van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 26).

27

De Eerste richtlijn, zoals aangevuld bij de Tweede en de Derde richtlijn, verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelname aan het verkeer van motorrijtuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald aanleiding kan geven, door een verzekering wordt gedekt, en preciseert met name welke soorten schade en welke derden die het slachtoffer van een ongeval zijn, door deze verzekering moeten worden gedekt (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 27en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

Er zij evenwel aan herinnerd dat de verplichting om bij wege van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid de door motorrijtuigen aan derden veroorzaakte schade te dekken, moet worden onderscheiden van de omvang van die schadeloosstelling op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde. Terwijl de eerste wordt vastgelegd en gewaarborgd door de regeling van de Unie, wordt de tweede immers hoofdzakelijk door het nationale recht bepaald (arresten van 17 maart 2011, Carvalho Ferreira Santos, C‑484/09, EU:C:2011:158, punt 31, en van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 28).

29

In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit het doel en de bewoordingen van de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn volgt dat deze er niet toe strekken de wettelijkeaansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren en dat de lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht bevoegd blijven om te bepalen welke regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer met motorrijtuigen (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 29en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30

Dit neemt niet weg dat de lidstaten dienen te waarborgen dat de naar hun nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, wordt gedekt door een verzekering die in overeenstemming is met de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen (arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 30en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31

Bovendien dienen de lidstaten bij de uitoefening van hun bevoegdheden het Unierecht in acht te nemen en mogen de nationale bepalingen die de vergoeding regelen van schade die is veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van voertuigen aan het verkeer, de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn hun nuttige werking niet ontnemen (zie in die zin, arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 31).

32

Het Hof heeft reeds geoordeeld dat deze richtlijnen die nuttige werking zouden missen indien een nationale regeling op basis van algemene en abstracte criteria, op grond van het feit dat het slachtoffer tot de schade heeft bijgedragen, hetzij hem het recht zou ontzeggen om door de verplichte verzekering te worden vergoed, hetzij dit recht op onevenredige wijze zou beperken (arresten van 9 juni 2011, Ambrósio Lavrador en Olival Ferreira Bonifácio, C‑409/09, EU:C:2011:371, punt 29, en van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 32).

33

In het hoofdgeding wordt het recht op vergoeding van Neto de Sousa echter niet geraakt door een in verzekeringsbepalingen vastgelegde beperking van de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, maar door het toepasselijke nationale stelsel van wettelijke aansprakelijkheid.

34

De nationale wetgeving die in het hoofdgeding aan de orde is, zoals uitgelegd door de Supremo Tribunal de Justiça, leidt er immers toe dat de bestuurder van een motorvoertuig, als verantwoordelijke voor een verkeersongeval, wordt uitgesloten van het recht op vergoeding van eigen schade die hij ten gevolge van dit ongeval heeft geleden.

35

Deze wetgeving beperkt dus niet de dekking door de verzekering van de wettelijke aansprakelijkheid voor aan derden toegebrachte schade die bij de verzekerde mocht worden vastgesteld (zie naar analogie arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 35).

36

In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling geen afbreuk doet aan de in het Unierecht vastgelegde waarborg dat de volgens het toepasselijke nationale recht geldende wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moet zijn gedekt door een verzekering overeenkomstig de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn (zie naar analogie arrest van 23 oktober 2012, Marques Almeida, C‑300/10, EU:C:2012:656, punt 38).

37

Dit oordeel komt niet weer ter discussie te staan door het feit dat de vermogensschade die Neto de Sousa heeft geleden voortvloeit uit het overlijden van zijn echtgenote, die inzittende was van het voertuig dat hij bestuurde toen hij het ongeval veroorzaakte. De door de verwijzende rechterlijke instantie verstrekte gegevens lijken er immers op te wijzen dat de zaak die in het hoofdgeding aan de orde is geen betrekking heeft op het recht op vergoeding van schade die is geleden door een slachtoffer in de hoedanigheid van inzittende van een voertuig dat bij een ongeval is betrokken, maar op het recht op vergoeding van schade die is geleden door de voor dit ongeval aansprakelijke bestuurder.

38

Gelet op een en ander dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn in die zin moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale wetgeving op grond waarvan de bestuurder van een motorvoertuig, die wegens schuld aansprakelijk is voor een verkeersongeval ten gevolge waarvan zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, is overleden, geen recht heeft op vergoeding van vermogensschade die hij als gevolg van dit overlijden heeft geleden.

Kosten

39

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, de Tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005, en de Derde richtlijn 90/232/EEG van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale wetgeving op grond waarvan de bestuurder van een motorvoertuig, die wegens schuld aansprakelijk is voor een verkeersongeval ten gevolge waarvan zijn echtgenote, inzittende van het voertuig, is overleden, geen recht heeft op vergoeding van vermogensschade die hij als gevolg van dit overlijden heeft geleden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Portugees.