Zaak C‑449/16

Kerly Del Rosario Martinez Silva

tegen

Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS)
en
Comune di Genova

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte d’appello di Genova)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Artikel 3 – Gezinsbijslagen – Richtlijn 2011/98/EU – Artikel 12 – Recht op gelijke behandeling – Derdelanders die houder zijn van een gecombineerde vergunning”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 21 juni 2017

  1. Sociale zekerheid–Migrerende werknemers–Unieregeling–Materiële werkingssfeer–Uitkeringen die daaronder vallen en uitkeringen die daarvan zijn uitgesloten–Onderscheidingscriteria

    (Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

  2. Sociale zekerheid–Gezinsbijslagen–Begrip–Toelage voor huishoudens met ten minste drie minderjarige kinderen–Daaronder begrepen

    [Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1, z), en 3, lid 1, j)]

  3. Grenscontroles, asiel en immigratie–Immigratiebeleid–Eén enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning derdelanders om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken–Richtlijn 2011/98–Recht op gelijke behandeling–Nationale regeling op grond waarvan een houder van een gecombineerde vergunning niet in aanmerking komt voor een toeslag voor huishoudens met ten minste drie kinderen–Ontoelaatbaarheid

    [Richtlijn 2011/98 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, c), 3, c), en 12; richtlijn 2003/109 van de Raad]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 20‑22)

  2.  Met betrekking tot de vraag of een bepaalde uitkering onder de in artikel 3, lid 1, onder j), van verordening nr. 883/2004 genoemde gezinsbijslagen valt, moet worden opgemerkt dat onder „gezinsbijslagen” volgens artikel 1, onder z), van verordening nr. 883/2004 worden verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage I bij die verordening vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie. Het Hof heeft al geoordeeld dat de uitdrukking „[tegemoetkoming] van de gezinslasten” aldus moet worden uitgelegd dat zij met name ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen (zie in die zin arrest van 19 september 2013, Hliddal en Bornand, C‑216/12 en C‑217/12, EU:C:2013:568, punt 55en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    Met betrekking tot de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is, blijkt uit het dossier dat aan het Hof is overgelegd, enerzijds dat de ANF wordt verstrekt aan begunstigden die daartoe een aanvraag indienen, wanneer aan de in artikel 65 van wet nr. 448/1998 genoemde voorwaarden inzake het aantal minderjarige kinderen en het inkomen is voldaan. Deze uitkering wordt dus toegekend op grond van een wettelijk omschreven situatie zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften van de aanvrager. Anderzijds bestaat de ANF in een bedrag dat elk jaar wordt gestort aan de begunstigden ter tegemoetkoming van de gezinslasten. Het gaat dus inderdaad om een uitkering die is bedoeld als overheidsbijdrage aan het gezinsbudget, ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen.

    Uit het voorgaande volgt dat een uitkering als de ANF een socialezekerheidsuitkering vormt die behoort tot de in artikel 3, lid 1, onder j), van verordening nr. 883/2004 bedoelde gezinsbijslagen.

    (zie punten 23‑25)

  3.  Artikel 12 van richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, op grond waarvan een derdelander met een gecombineerde vergunning in de zin van artikel 2, onder c), van deze richtlijn geen recht heeft op een uitkering als de toelage aan huishoudens met ten minste drie minderjarige kinderen zoals ingesteld bij legge n. 448 – Misure di finanza pubblica per la stabilizzazione e lo sviluppo (wet nr. 448 houdende begrotingsmaatregelen voor stabilisering en groei) van 23 december 1998.

    In dat verband blijkt uit artikel 12, lid 1, onder e), van richtlijn 2011/98 in samenhang met artikel 3, lid 1, onder c), ervan dat met name derdelanders die overeenkomstig het Unierecht of het nationale recht zijn toegelaten tot een lidstaat met het oog op werk, recht hebben op de in eerstgenoemde bepaling bedoelde gelijke behandeling. Dat is het geval met een derdelander met een gecombineerde vergunning in de zin van artikel 2, onder c), van deze richtlijn, want uit hoofde van deze bepaling kan een dergelijke derdelander met die vergunning rechtmatig met het oog op werk verblijven op het grondgebied van de lidstaat die ze heeft afgegeven.

    Niettemin mogen de lidstaten uit hoofde van artikel 12, lid 2, onder b), eerste alinea, van richtlijn 2011/98 beperkingen stellen aan de rechten die bij artikel 12, lid 1, onder e), van deze richtlijn zijn toegekend aan werkenden uit derde landen, behalve voor hen die in loondienst zijn of ten minste gedurende zes maanden in loondienst zijn geweest en die als werkloos geregistreerd staan. Tevens kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 12, lid 2, onder b), tweede alinea, van deze richtlijn besluiten dat artikel 12, lid 1, onder e), waar het om gezinsbijslagen gaat, niet van toepassing is op derdelanders die toestemming hebben om voor een periode van ten hoogste zes maanden op hun grondgebied te werken, op derdelanders die voor studiedoeleinden zijn toegelaten tot het grondgebied en op derdelanders die er mogen werken omdat ze een visum bezitten.

    Evenals richtlijn 2003/109 kent richtlijn 2011/98 dus bepaalde derdelanders een recht op gelijke behandeling toe, dat de algemene regel vormt, en somt zij de afwijkingen van dat recht op die de lidstaten mogen vaststellen. Deze afwijkingen kunnen dus enkel worden ingeroepen indien de instanties die in de betrokken lidstaat bevoegd zijn om aan die richtlijn uitvoering te geven, duidelijk te kennen hebben gegeven dat zij zich daarop zullen beroepen (zie naar analogie arrest van 24 april 2012, Kamberaj, C‑571/10, EU:C:2012:233, punten 86 en 87).

    (zie punten 27‑29, 32 en dictum)