Zaak C‑408/16

Compania Naţională de Administrare a Infrastructurii Rutiere SA

tegen

Ministerul Fondurilor Europene – Direcţia Generală Managementul Fondurilor Externe

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Curte de Apel Bucureşti)

„Prejudiciële verwijzing – Overheidsopdrachten – Richtlijn 2004/18/EG – Werkingssfeer – Verordening (EG) nr. 1083/2006 – Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, Europees Sociaal Fonds en Cohesiefonds – Contract inzake de financiering van de bouw van een autosnelweg, met de Europese Investeringsbank gesloten vóór de toetreding van de lidstaat tot de Europese Unie – Begrip ‚onregelmatigheid’ in de zin van verordening nr. 1083/2006”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 6 december 2017

  1. Toetreding van nieuwe lidstaten–Roemenië–Overheidsopdrachten–Toetredingsakte die geen termijn voor de omzetting van richtlijn 2004/18 in nationaal recht bevat–Gevolg–Onmiddellijke en volledige toepassing van de richtlijn

    (Toetredingsakte van 2005, art. 2 en 53, lid 1; richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad)

  2. Harmonisatie van de wetgevingen–Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten–Richtlijn 2004/18–Toepassing ratione temporis–Besluit waarbij de aanbestedende dienst na de toetreding van de betrokken lidstaat tot de Unie kiest welk type procedure voor de gunning zal worden gevolgd–Toepasselijkheid van de richtlijn

    (Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad)

  3. Harmonisatie van de wetgevingen–Procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten–Richtlijn 2004/18–Werkingssfeer–Opdrachten die volgens de specifieke procedure van een internationale organisatie worden geplaatst–Daarvan uitgesloten–Begrip specifieke procedure van een internationale organisatie–Gids voor de plaatsing van opdrachten voor door de Europese Investeringsbank gefinancierde projecten–Daarvan uitgesloten–Nationale regeling die aan de toepassing van de in de gids bepaalde criteria voorrang geeft boven de minder restrictieve criteria van richtlijn 2004/18–Ontoelaatbaarheid

    [Richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad, art. 15, c)]

  4. Eigen middelen van de Europese Unie–Verordening betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Unie–Mogelijkheid van financiering door de Unie–Verplichting dat de voor financiering geselecteerde acties in overeenstemming zijn met het Unierecht–Omvang

    [Verordening nr. 1083/2006 van de Raad, overweging 22 en art. 9, lid 5, en 60, a); richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad]

  5. Eigen middelen van de Europese Unie–Verordening betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Unie–Onregelmatigheid–Begrip–Gebruik, in het kader van een overheidsopdracht betreffende een door de Unie ondersteund project, van criteria voor de prekwalificatie van de inschrijvers die restrictiever zijn dan die welke in richtlijn 2004/18 worden genoemd–Daaronder begrepen–Toepassing van een financiële correctie–Voorwaarde–Risico van weerslag op de begroting van het betrokken fonds

    [Verordening nr. 1083/2006 van de Raad, art. 2, punt 7, 9, lid 5, 60, a), en 98, lid 2; richtlijn 2004/18 van het Europees Parlement en de Raad]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 35‑37)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 39, 40)

  3.  Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten, en met name artikel 15, onder c), ervan, moet in die zin worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die voorschrijft dat voor een procedure van plaatsing van een overheidsopdracht waarmee na de datum van toetreding van die lidstaat tot de Europese Unie is begonnen voor de verwezenlijking van een project waarmee een aanvang was gemaakt op basis van een vóór die toetreding met de Europese Investeringsbank gesloten financieringscontract, de specifieke criteria van de gids van de Europese Investeringsbank voor plaatsing van overheidsopdrachten moeten worden toegepast, die niet overeenstemming zijn met de bepalingen van deze richtlijn.

    Zoals in punt 41 van het onderhavige arrest is vastgesteld, is de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aankondiging van opdracht echter bekendgemaakt na de toetreding van Roemenië tot de Unie. In die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat voor een procedure als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde specifieke procedurevoorschriften van een internationale organisatie gelden in de zin van artikel 15, onder c), van richtlijn 2004/18. Roemenië kan zich na de datum van zijn toetreding tot de Unie dus niet beroepen op de in artikel 15, onder c), van richtlijn 2004/18 bepaalde uitzondering inzake eerbiediging van de specifieke voorschriften van een internationale organisatie.

    (zie punten 47‑49, 52, dictum 1)

  4.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 54‑59)

  5.  Artikel 9, lid 5, en artikel 60, onder a), van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1260/1999 moeten in die zin worden uitgelegd dat een procedure van plaatsing van een overheidsopdracht als aan de orde in het hoofdgeding, waarin criteria zijn toegepast die restrictiever zijn dan die welke in richtlijn 2004/18 worden genoemd, niet kan worden geacht volledig in overeenstemming met het Unierecht te zijn gevoerd en niet in aanmerking komt voor retrospectief toegekende Europese financiering die niet hoeft te worden terugbetaald.

    Artikel 2, punt 7, van verordening nr. 1083/2006 moet in die zin worden uitgelegd dat het gebruik van criteria voor de prekwalificatie van inschrijvers die restrictiever zijn dan die waarin richtlijn 2004/18 voorziet, een „onregelmatigheid” in de zin van die bepaling oplevert die de toepassing van een financiële correctie krachtens artikel 98 van die verordening rechtvaardigt wanneer niet kan worden uitgesloten dat het gebruik van die criteria een weerslag heeft gehad op de begroting van het betrokken fonds, waarbij het aan de verwijzende rechterlijke instantie staat na te gaan of dit het geval is. Daartoe legt lid 2 van dit artikel de bevoegde nationale autoriteit de verplichting op, bij het vaststellen van het bedrag van de toe te passen correctie drie criteria in aanmerking nemen, namelijk de aard van de geconstateerde onregelmatigheid, de ernst ervan en het financiële verlies dat daaruit voor het betrokken fonds is voortgevloeid (arrest van 14 juli 2016, Wrocław – Miasto na prawach powiatu, C‑406/14, EU:C:2016:562, punt 47). Gaat het, zoals in het hoofdgeding, om een incidentele en niet om systematische onregelmatigheid, dan houdt dit laatste vereiste noodzakelijkerwijs een onderzoek per geval in, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden die voor een van deze drie criteria relevant zijn.

    (zie punten 65, 66, 68, dictum 2)