ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

13 september 2017 ( *1 )

„Hogere voorziening – Gemeenschappelijk visserijbeleid – Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie – Verzoek om schadevergoeding – Verordening (EG) nr. 530/2008 – Door de Europese Commissie vastgestelde noodmaatregelen – Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel – Mogelijkheid om op die schending een beroep te doen – Discriminatieverbod – Gezag van gewijsde”

In zaak C‑350/16 P,

betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 24 juni 2016,

Salvatore Aniello Pappalardo, wonende te Cetara (Italië),

Pescatori La Tonnara Soc. coop., gevestigd te Cetara,

Fedemar Srl, gevestigd te Cetara,

Testa Giuseppe & C. Snc, gevestigd te Catania (Italië),

Pescatori San Pietro Apostolo Srl, gevestigd te Cetara,

Camplone Arnaldo & C. Snc di Camplone Arnaldo & C., gevestigd te Pescara (Italië),

Valentino Pesca Sas di Camplone Arnaldo & C., gevestigd te Pescara,

vertegenwoordigd door V. Cannizzaro en L. Caroli, avvocati,

rekwiranten,

andere partij in de procedure:

Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Bouquet en D. Nardi als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster in eerste aanleg,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano, vicepresident van het Hof, waarnemend rechter van de Vijfde kamer, M. Berger, E. Levits (rapporteur) en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 31 mei 2017,

gelet op de beslissing om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Met hun hogere voorziening verzoeken Salvatore Aniello Pappalardo, Pescatori La Tonnara Soc. coop., Fedemar Srl, Testa Giuseppe & C. Snc, Pescatori San Pietro Apostolo Srl, Camplone Arnaldo & C. Snc di Camplone Arnaldo & C. en Valentino Pesca Sas di Camplone Arnaldo & C. om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 27 april 2016, Pappalardo e.a./Commissie (T‑316/13, niet gepubliceerd, hierna: „bestreden arrest”, EU:T:2016:247), waarbij hun beroep is verworpen dat strekte tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden ten gevolge van de vaststelling van verordening (EG) nr. 530/2008 van de Commissie van 12 juni 2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45 ° WL, en in de Middellandse Zee (PB 2008, L 155, blz. 9).

Toepasselijke bepalingen

2

Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB 2002, L 358, blz. 59) heeft tot doel te komen tot een meerjarenaanpak van het visserijbeheer, zodat ervoor wordt gezorgd dat de visserijsector op lange termijn levensvatbaar is.

3

Artikel 7 van verordening nr. 2371/2002, met als opschrift „Noodmaatregelen van de Commissie”, bepaalt het volgende:

„1.   Indien er bewijs is van een, onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, kan de Commissie, op gemotiveerd verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief, beslissen over noodmaatregelen waarvan de geldigheidsduur ten hoogste zes maanden bedraagt. De Commissie kan een nieuw besluit nemen om de maatregelen met ten hoogste zes maanden te verlengen.

2.   De lidstaat deelt het verzoek terzelfder tijd mee aan de Commissie, de overige lidstaten en de betrokken regionale adviesraden. Deze kunnen hun schriftelijke opmerkingen bij de Commissie indienen binnen vijf werkdagen nadat zij het verzoek hebben ontvangen.

De Commissie neemt een besluit binnen 15 werkdagen nadat zij het in lid 1 bedoelde verzoek heeft ontvangen.

3.   De noodmaatregelen worden onmiddellijk van kracht. Er wordt kennis van gegeven aan de betrokken lidstaten en zij worden bekendgemaakt in het [Publicatieblad van de Europese Unie].

4.   De betrokken lidstaten kunnen het besluit van de Commissie binnen 10 werkdagen nadat zij de kennisgeving hebben ontvangen, voorleggen aan de Raad.

5.   De Raad kan binnen één maand na de datum van ontvangst van het schrijven waarbij een besluit aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.”

4

Artikel 1 van verordening nr. 530/2008 bepaalt het volgende:

„De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45 ° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Griekenland, Frankrijk, Italië, Cyprus of Malta, wordt met ingang van 16 juni 2008 verboden.

[…]”

5

Artikel 2 van die verordening luidt als volgt:

„De visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45 ° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Spanje, wordt met ingang van 23 juni 2008 verboden.

[…]”

Voorgeschiedenis van het geding

6

In 2008 beschikten rekwiranten als eigenaren van onder Italiaanse vlag varende ringzegenvaartuigen over vangquota voor blauwvintonijn.

7

Op grond van artikel 1 van verordening nr. 530/2008 is deze visserij door onder Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische of Maltese vlag varende ringzegenvaartuigen verboden met ingang van 16 juni 2008. Overeenkomstig artikel 2 van die verordening trad daarentegen voor onder Spaanse vlag varende ringzegenvaartuigen dit verbod slechts in werking met ingang van 23 juni 2008.

8

In het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), heeft het Hof verordening nr. 530/2008 ongeldig verklaard, voor zover de daarin neergelegde verbodsbepalingen voor de onder Spaanse vlag varende ringzegenvaartuigen, en de marktdeelnemers van de Gemeenschap die met hen overeenkomsten hadden gesloten, in werking zijn getreden op 23 juni 2008, terwijl diezelfde verboden voor de onder Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische of Maltese vlag varende ringzegenvaartuigen, en de marktdeelnemers van de Gemeenschap die met hen overeenkomsten hadden gesloten, in werking zijn getreden op 16 juni 2008, zonder dat dit verschil in behandeling objectief wordt gerechtvaardigd met het oog op de doelstelling die wordt nagestreefd met artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002.

9

Bovendien heeft het Gerecht bij beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), verklaard dat niet behoefde te worden beslist over het beroep van de Italiaanse Republiek tot nietigverklaring van artikel 1 van verordening nr. 530/2008, omdat het beroep van die lidstaat zonder voorwerp was geraakt nu het Hof deze verordening in haar geheel ongeldig had verklaard.

10

Op dezelfde dag heeft het Gerecht bij beschikking van 14 februari 2012, Federcoopesca e.a./Commissie (T‑366/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:74), het onder meer door rekwiranten ingestelde beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 530/2008 wegens niet-ontvankelijkheid verworpen.

Procedure bij het Gerecht en bestreden arrest

11

Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht van 11 juni 2013, hebben rekwiranten – van mening dat zij schade hadden geleden door de onrechtmatige gedraging van de Commissie wegens de vaststelling van verordening nr. 530/2008 – een beroep ingediend tot vergoeding van de schade die zij stellen te hebben geleden, namelijk een bedrag dat overeenkomt met het verschil tussen de inkomsten die zij in theorie met de visserij op blauwvintonijn zouden hebben behaald bij volledige benutting van de quota die hun voor 2008 waren toegekend, en de inkomsten die zij daadwerkelijk hebben verkregen na het ontijdige verbod op het vissen van blauwvintonijn.

12

Bij beschikking van 30 september 2013 heeft de president van de Derde kamer van het Gerecht de opschorting van het onderzoek van dat beroep gelast totdat het Hof een beslissing zou geven over met name de hogere voorzieningen die in de tussentijd waren ingesteld in de zaken Giordano/Commissie (C‑611/12 P) en Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P).

13

In zijn arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284, punten 59 en 60), heeft het Hof, waarbij hogere voorziening was ingesteld tegen het arrest van 7 november 2012, Syndicat des thoniers méditerranéens e.a./Commissie (T‑574/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:583), geoordeeld dat het Gerecht in dat arrest het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), onjuist had opgevat door te overwegen dat het Hof daarbij verordening nr. 530/2008 in haar geheel ongeldig had verklaard. In dit verband heeft het Hof benadrukt dat bij voornoemd arrest AJD Tuna die verordening uitsluitend ongeldig was verklaard voor zover daarin sprake was van een gunstigere behandeling van Spaanse vissers, terwijl de geldigheid van de datum van het verbod op de vangst van blauwvintonijn, vastgesteld bij artikel 1 van verordening nr. 530/2008 voor onder Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische of Maltese vlag varende ringzegenvaartuigen, bleef gehandhaafd.

14

Alvorens te beslissen over het beroep tot schadevergoeding van verzoekers, heeft het Gerecht hun verzocht een standpunt in te nemen over die arresten van het Hof. De Commissie en verzoekers hebben hun opmerkingen ingediend per brief, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 6 en 10 november 2014.

15

In het bestreden arrest heeft het Gerecht herinnerd aan de vereiste voorwaarden voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Europese Unie, en vervolgens in het bijzonder de voorwaarde onderzocht die verband houdt met de onrechtmatigheid van de gedraging die in casu de Commissie wordt verweten.

16

Zo heeft het in de punten 24 tot en met 26 van het bestreden arrest in wezen overwogen dat het onderzoek van die voorwaarde met name verband hield met de vraag naar de geldigheid van verordening nr. 530/2008, zoals beoordeeld door het Hof in het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), en nader verklaard in diens arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284), dat volgens het Gerecht zijn redenering in de beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), op losse schroeven heeft gezet.

17

In dit verband heeft het Gerecht in punt 27 van het bestreden arrest geoordeeld dat verzoekers zich niet op die beschikking konden baseren om de ongeldigheid in haar geheel van verordening nr. 530/2008 in te roepen, en dat artikel 1 ervan jegens hen geldig was.

18

Het Gerecht, dat evenwel van oordeel was dat de verwerping van dat argument op zichzelf niet kon vooruitlopen op de gegrondheid van verzoekers’ beroep, is in de punten 34 tot en met 40 van het bestreden arrest nagegaan of de Commissie bij de vaststelling van verordening nr. 530/2008 niet kennelijk en ernstig de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid had overschreden.

19

In dit verband heeft het in herinnering geroepen dat de Commissie op het gebied van de visserij over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, dat het rekening moest houden met de door die instelling bij de vaststelling van verordening nr. 530/2008 nagestreefde doelstellingen en dat vaststelling van twee verschillende data voor het visverbod gerechtvaardigd kon zijn als hiermee die doelstellingen beter konden worden bereikt.

20

Voorts heeft het Gerecht in de punten 38 en 39 van het bestreden arrest benadrukt dat de discriminatie waarvoor door het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), een sanctie was opgelegd, uitsluitend was gericht op onder Spaanse vlag varende ringzegenvaartuigen.

21

Dat heeft het Gerecht tot het oordeel gebracht dat verzoekers niet hadden kunnen bewijzen dat de Commissie haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk en ernstig had overschreden, en het heeft zonder de overige voorwaarden voor niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie te onderzoeken hun beroep in zijn geheel verworpen.

Conclusies van partijen in hogere voorziening

22

Rekwiranten verzoeken het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

subsidiair, hun vordering tot vergoeding van de gestelde schade toe te wijzen, en

de Commissie te verwijzen in de kosten.

23

De Commissie verzoekt het Hof:

de hogere voorziening af te wijzen, en

rekwiranten te verwijzen in de kosten.

Hogere voorziening

24

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten twee middelen aan: onjuiste rechtsopvattingen bij respectievelijk de beoordeling van het beginsel van het gezag van gewijsde en de toepassing van de voorwaarde met betrekking tot de onrechtmatige gedraging van de Commissie.

Eerste middel

Argumenten van partijen

25

Met betrekking tot het eerste middel voeren rekwiranten aan dat het Gerecht het dwingende karakter van het gezag van gewijsde van de beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), niet in acht heeft genomen door de ongeldigheid van verordening nr. 530/2008 te beperken tot artikel 2 ervan.

26

In die beschikking heeft het Gerecht volgens rekwiranten namelijk verklaard dat het geen beslissing behoefde te geven over het beroep van de Italiaanse Republiek tot nietigverklaring van artikel 1 van verordening nr. 530/2008, aangezien die lidstaat na de uitspraak van het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), het door hem gezochte resultaat had bereikt. Het Gerecht heeft zo een beslissing gegeven over de geldigheid van die verordening door aan te geven dat deze in haar geheel ongeldig was verklaard.

27

Hoewel het Hof in het arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284), heeft benadrukt dat die ongeldigheid zich slechts uitstrekte tot artikel 2 van die verordening, zijn de gevolgen van een dergelijk arrest, dat een beroep tot schadevergoeding betrof, beperkt, voor zover het voorwerp van een dergelijk beroep niet de vaststelling van de nietigheid van een handeling is.

28

Bovendien kan het stelsel van herziening van beslissingen van het Gerecht door het mechanisme van de hogere voorziening niet rechtvaardigen dat een onherroepelijk geworden vonnis geen gezag van gewijsde geniet, louter omdat het afkomstig is van een lagere rechter.

29

Daarnaast heeft het Gerecht het beginsel van gewettigd vertrouwen geschonden door voorrang te geven aan een uitlegging van het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), die is gebaseerd op het arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284), in plaats van te verwijzen naar zijn bevindingen in de context van zijn beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), temeer daar deze beschikking in tegenstelling tot dat laatstgenoemde arrest is uitgesproken vóór instelling van het beroep van rekwiranten.

30

De Commissie concludeert tot afwijzing van het eerste middel van de hogere voorziening.

Beoordeling door het Hof

31

Ter ondersteuning van hun eerste middel voeren rekwiranten aan dat het Gerecht ten onrechte voorrang heeft gegeven aan de toelichtingen van het Hof in diens arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284), met betrekking tot de strekking van de in het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), vervatte ongeldigheidsverklaring van verordening nr. 530/2008, boven de uitlegging van laatstgenoemd arrest door het Gerecht in de beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), hetgeen in strijd is met het beginsel van het gezag van gewijsde.

32

Het Hof heeft herhaaldelijk herinnerd aan het belang dat het beginsel van het gezag van gewijsde inneemt in de rechtsorde van de Unie (arrest van 29 maart 2011, ThyssenKrupp Nirosta/Commissie, C‑352/09 P, EU:C:2011:191, punt 123en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33

In casu heeft het Hof, zoals het Gerecht in wezen in herinnering heeft gebracht in punt 25 van het bestreden arrest, in zijn arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), in antwoord op het verzoek om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van verordening nr. 530/2008, geoordeeld dat die verordening ongeldig was voor zover de daarbij vastgestelde visverboden in werking traden met ingang van 23 juni 2008 voor alleen de Spaanse vissers, terwijl de ringzegenvaartuigen die onder Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische of Maltese vlag voeren vanaf 16 juni 2008 een verbod kregen opgelegd zonder dat dit verschil in behandeling objectief was gerechtvaardigd. Zoals uiteen is gezet in punt 13 van dit arrest heeft het Hof in zijn arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284, punten 59 en 60) – gewezen na de hogere voorziening die was ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht over een door Franse vissers ingestelde vordering tot schadevergoeding –, benadrukt dat de ongeldigheid van deze verordening slechts betrekking had op artikel 2 ervan, waarin het gaat over de Spaanse vissers, en dat artikel 1 van die verordening bijgevolg zijn geldigheid behield voor ringzegenvaartuigen die onder Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische of Maltese vlag voeren, of in die lidstaten waren geregistreerd.

34

Ten eerste sorteren deze beslissingen, op grond van het gezag van gewijsde dat toekomt aan de beslissingen van het Hof over de geldigheid van een Uniehandeling, ten volle en onbeperkt effect, niettegenstaande de eventuele uiteenlopende uitleggingen waartoe deze kunnen leiden.

35

Zelfs ervan uitgaande dat de eventuele onzekerheden in verband met de precieze strekking van het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), slechts definitief werden weggenomen door de toelichtingen in het arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284), neemt dat bijgevolg niet weg dat eerstgenoemd arrest moet worden geacht sinds het uitspreken ervan de strekking te hebben die is gepreciseerd in het laatstgenoemde arrest (zie naar analogie arrest van 12 februari 2008, Kempter, C‑2/06, EU:C:2008:78, punt 35).

36

Ten tweede wordt niet betwist dat volgens de beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), het Gerecht heeft beslist dat geen uitspraak behoefde te worden gedaan over het beroep van de Italiaanse Republiek tot nietigverklaring van verordening nr. 530/2008.

37

Uit vaste rechtspraak van het Hof volgt dat het gezag van gewijsde alleen geldt voor de punten, feitelijk en rechtens, die in een rechterlijke beslissing daadwerkelijk of noodzakelijkerwijs zijn beslecht (arrest van 29 maart 2011, ThyssenKrupp Nirosta/Commissie, C‑352/09 P, EU:C:2011:191, punt 123).

38

Doordat het Gerecht geen uitspraak heeft gedaan over het door de Italiaanse Republiek ingestelde beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 530/2008, kan het Gerecht dus niet worden verweten blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in het bestreden arrest het verzoek tot schadevergoeding van rekwiranten te hebben beoordeeld op grond van de arresten van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), en 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284).

39

Wat betreft de stelling van rekwiranten dat hun legitieme verwachtingen waren gegrond op de beschikking van het Gerecht van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70), dient eraan te worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof iedere justitiabele bij wie een instelling van de Unie, door hem nauwkeurige toezeggingen te doen, gegronde verwachtingen heeft gewekt, zich op het vertrouwensbeginsel kan beroepen. Nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende inlichtingen zijn als dergelijke toezeggingen aan te merken, ongeacht de vorm waarin zij worden meegedeeld (arrest van 16 december 2010, Kahla Thüringen Porzellan/Commissie, C‑537/08 P, EU:C:2010:769, punt 63en aldaar aangehaalde rechtspraak). Daarentegen kan niemand schending van dit beginsel stellen wanneer niet dergelijke toezeggingen zijn gedaan [arrest van 16 december 2008, Masdar (UK)/Commissie, C‑47/07 P, EU:C:2008:726, punt 81].

40

Zelfs als een gerechtelijke uitspraak op zichzelf een aanspraak zou kunnen doen ontstaan op gegronde verwachtingen in de zin van die rechtspraak, volstaat het te benadrukken dat rekwiranten met betrekking tot de strekking van de rechtspraak van het Hof in ieder geval niet een nauwkeurige toezegging kunnen ontlenen aan een beschikking waarbij het Gerecht heeft beslist dat geen uitspraak behoeft te worden gedaan, zoals de beschikking van 14 februari 2012, Italië/Commissie (T‑305/08, niet gepubliceerd, EU:T:2012:70).

41

Uit het voorgaande volgt dat het eerste middel in hogere voorziening ongegrond moet worden verklaard.

Tweede middel

Argumenten van partijen

42

Ter ondersteuning van het tweede middel voeren rekwiranten aan dat het Gerecht in punt 40 van het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te overwegen dat het verschil in behandeling dat het Hof heeft vastgesteld in het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), geen ernstige en kennelijke schending door de Commissie van het verbod van discriminatie vormt.

43

Volgens rekwiranten volgt uit zowel de conclusie van advocaat-generaal Trstenjak in de zaak AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2010:500) als uit het arrest van het Hof in dezelfde zaak (arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna, C‑221/09, EU:C:2011:153) dat het betrokken verschil in behandeling in die zaak niet objectief was gerechtvaardigd en bijgevolg een ernstige en kennelijke schending van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit vormde.

44

Dit argument komt niet op losse schroeven te staan door de motivering die het Gerecht in de punten 36 tot en met 39 van het bestreden arrest heeft gegeven om te oordelen dat de Commissie het verbod van discriminatie niet op voldoende gekwalificeerde wijze heeft geschonden.

45

De Commissie concludeert tot verwerping van het tweede middel. Dienaangaande stelt zij in wezen dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 34 van het bestreden arrest te overwegen dat rekwiranten ter ondersteuning van hun beroep de onrechtmatigheid van verordening nr. 530/2008 konden aanvoeren, zelfs al – zoals het Gerecht terecht heeft geoordeeld – heeft die onrechtmatigheid op hen geen betrekking aangezien deze verordening jegens hen bleef gelden. Daar die onjuiste rechtsopvatting evenwel geen gevolgen heeft voor het dictum van dit arrest, verzoekt de Commissie het Hof om de motivering te vervangen.

Beoordeling door het Hof

46

Met hun tweede middel verwijten rekwiranten het Gerecht in wezen ten onrechte te hebben overwogen dat de schending van het verbod van discriminatie die het gevolg is van het feit dat de Spaanse vissers op grond van artikel 2 van verordening nr. 530/2008 hebben geprofiteerd van één week langer vissen op blauwvintonijn dan de ringzegenvaartuigen die onder Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische of Maltese vlag voeren of in die lidstaten waren geregistreerd, niet voldoende ernstig of kennelijk was om een gekwalificeerde schending van dit verbod door de Commissie te vormen. Terwijl zij tegelijkertijd van mening is dat het dictum van het bestreden arrest moet worden gehandhaafd, voert de Commissie in antwoord daarop aan dat in het bestreden arrest sprake is van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat rekwiranten ter ondersteuning van hun beroep die schending van het verbod van discriminatie konden aanvoeren.

47

Allereerst moet dit argument van de Commissie worden onderzocht.

48

In de punten 16, 17 en 23 van het bestreden arrest heeft het Gerecht eraan herinnerd dat uit vaste rechtspraak van het Hof ten eerste volgt dat voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie moet zijn voldaan aan een aantal voorwaarden, waaronder de onrechtmatigheid van de aan de instellingen verweten gedraging wegens een voldoende kwalificeerde schending van een rechtsregel die tot doel had om particulieren rechten toe te kennen (zie in die zin arrest van 9 september 2008, FIAMM e.a./Raad en Commissie, C‑120/06 P en C‑121/06 P, EU:C:2008:476, punten 106, 172 en 173).

49

Ten tweede heeft het Gerecht uiteengezet dat volgens die rechtspraak, zodra aan een van die voorwaarden niet is voldaan, het beroep in zijn geheel moet worden verworpen, zonder dat de overige voorwaarden voor die aansprakelijkheid behoeven te worden onderzocht [arresten van 19 april 2007, Holcim (Deutschland)/Commissie, C‑282/05 P, EU:C:2007:226, punt 57, en 30 april 2009, CAS Succhi di Frutta/Commissie, C‑497/06 P, niet gepubliceerd, EU:C:2009:273, punt 40].

50

In punt 34 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat in casu een schending van een dergelijke rechtsregel vaststond, aangezien in verordening nr. 530/2008 sprake was een schending van het verbod van discriminatie, dat een algemeen beginsel van Unierecht is waarmee wordt beoogd particulieren te beschermen. In de punten 35 tot en met 40 van dat arrest heeft het Gerecht dus onderzocht of dit beginsel in casu op voldoende gekwalificeerde wijze was geschonden en heeft het geoordeeld dat zulks niet het geval was geweest.

51

Hierdoor heeft het Gerecht – impliciet, doch onvermijdelijk – geoordeeld dat rekwiranten zich ter ondersteuning van hun beroep tot schadevergoeding konden beroepen op de onrechtmatigheid van verordening nr. 530/2008.

52

Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet het beginsel van gelijke behandeling evenwel worden afgewogen tegen het legaliteitsbeginsel, volgens hetwelk niemand zich ten eigen voordele kan beroepen op een onwettigheid waarvan anderen hebben kunnen profiteren (arrest van 10 november 2011, The Rank Group, C‑259/10 en C‑260/10, EU:C:2011:719, punt 62).

53

In de punten 31 en 32 van het bestreden arrest heeft het Gerecht er terecht aan herinnerd dat in het arrest van 17 maart 2011, AJD Tuna (C‑221/09, EU:C:2011:153), het Hof verordening nr. 530/2008 slechts ongeldig heeft verklaard voor zover de onder Spaanse vlag varende ringzegenvaartuigen van een extra week vissen hebben geprofiteerd, terwijl het de geldigheid van deze verordening heeft gehandhaafd voor zover daarin was voorzien in een verbod op het vissen op blauwvintonijn door Griekse, Franse, Italiaanse, Cypriotische en Maltese ringzegenvaartuigen met ingang van 16 juni 2008.

54

Aldus had de uit artikel 2 van verordening nr. 530/2008 voortvloeiende schending van het discriminatieverbod, zoals het Hof heeft geoordeeld in het arrest van 14 oktober 2014, Buono e.a./Commissie (C‑12/13 P en C‑13/13 P, EU:C:2014:2284), geen enkel gevolg voor de geldigheid van artikel 1 van deze verordening, dat met name betrekking heeft op de situatie van rekwiranten.

55

Zoals de Commissie heeft betoogd, kon in deze omstandigheden het Gerecht niet, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, in punt 34 van het bestreden arrest overwegen dat rekwiranten niettemin gerechtigd waren ter ondersteuning van hun beroep de schending van dit verbod aan te voeren, mits die schending voldoende gekwalificeerd was. Daar de ongeldigheid van verordening nr. 530/2008, waarvan de Spaanse ringzegenvaartuigen profiteerden, geen betrekking had op de situatie van rekwiranten, konden zij zich in de context van dit beroep niet op die ongeldigheid beroepen.

56

Bijgevolg heeft het Gerecht, door zich in tegengestelde zin uit te spreken, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

57

Evenwel volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat wanneer de motivering van een beslissing van het Gerecht een schending van het Unierecht in zich houdt, maar het dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt, deze schending niet betekent dat die beslissing moet worden vernietigd, maar dat zij anders dient te worden gemotiveerd (arrest van 26 januari 2017, Mamoli Robinetteria/Commissie, C‑619/13 P, EU:C:2017:50, punt 107en aldaar aangehaalde rechtspraak).

58

Uit de overwegingen in de punten 52 tot en met 56 van dit arrest volgt dat rekwiranten in de omstandigheden van deze zaak de Unie niet niet-contractueel aansprakelijk konden stellen. Bijgevolg kan de onjuiste rechtsopvatting waarvan in het bestreden arrest blijk is gegeven niet met zich brengen dat het wordt vernietigd voor zover bij dat arrest het beroep van rekwiranten dat ertoe strekte die aansprakelijkheid aan de orde te stellen, is verworpen.

59

Gelet op deze overwegingen is het tweede middel niet ter zake dienend en moet het worden afgewezen.

60

Derhalve dient de hogere voorziening in haar geheel te worden afgewezen.

Kosten

61

Volgens artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten wanneer de hogere voorziening ongegrond is of wanneer het Hof, bij gegrondheid ervan, de zaak zelf afdoet. Ingevolge artikel 138, lid 1, van dit Reglement, dat op grond van artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwiranten in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten van onderhavige hogere voorziening te worden verwezen.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

 

1)

De hogere voorziening wordt afgewezen.

 

2)

Salvatore Aniello Pappalardo, Pescatori La Tonnara Soc. coop., Fedemar Srl, Testa Giuseppe & C. Snc, Pescatori San Pietro Apostolo Srl, Camplone Arnaldo & C. Snc di Camplone Arnaldo & C. en Valentino Pesca Sas di Camplone Arnaldo & C. worden verwezen in de kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.