Zaak C‑326/16 P

LL

tegen

Europees Parlement

„Hogere voorziening – Beroep tot nietigverklaring – Artikel 263, zesde alinea, VWEU – Ontvankelijkheid – Beroepstermijn – Berekening – Voormalig lid van het Europees Parlement – Besluit tot terugvordering van de vergoeding voor parlementaire bijstand – Uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Parlement – Artikel 72 – Klachtenprocedure binnen het Parlement – Kennisgeving van het bezwarend besluit – Aangetekende postverzending die door de adressaat niet is afgehaald”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 21 februari 2018

  1. Europees Parlement–Regeling kosten en vergoedingen van de leden van het Parlement–Terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen–Besluit van de secretaris-generaal van het Parlement–Klacht–Facultatief–Beroep bij de Unierechter–Toelaatbaarheid–Aanvang van de termijn voor een beroep tot nietigverklaring

    (Art. 263 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; besluit van het Bureau van het Parlement houdende uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, art. 72)

  2. Beroep tot nietigverklaring–Termijnen–Aanvang–Datum van kennisgeving van het besluit–Datum van kennisneming van de handeling–Bewijslast

    (Art. 263, zesde alinea, VWEU en 297, lid 2, derde alinea, VWEU)

  1.  De klachtenprocedure bedoeld in artikel 72 van het besluit van het Bureau van het Europees Parlement houdende uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de leden van het Europees Parlement is een facultatieve procedure. Een administratieve beroepsmogelijkheid, of deze nu facultatief of verplicht is, heeft tot doel een minnelijke regeling van het geschil tussen de betrokkene en de administratie mogelijk te maken en te bevorderen teneinde een geschil te vermijden. Hieruit volgt met name dat de vraag of een administratieve beroepsmogelijkheid facultatief of verplicht is, geen invloed heeft op het feit dat een voorafgaande administratieve procedure een precontentieuze mogelijkheid is. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat, met name gelet op het recht op een doeltreffende voorziening in rechte zoals verankerd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de instelling van een klachtenprocedure in de zin van artikel 72 van dat besluit afbreuk doet aan het recht op een beroep in rechte tegen het litigieuze besluit.

    Het ontbreken van een termijn waarbinnen de administratie van het Parlement antwoord moet geven op klachten die in het kader van een facultatieve administratieve procedure krachtens artikel 72 van het besluit van het Bureau van het Parlement zijn ingediend, kan de toegang tot de rechter niet beperken, aangezien de belanghebbende op elk moment kan afzien van voortzetting van de administratieve procedure en een beroep in rechte kan instellen. De Unierechter kan derhalve niet oordelen dat het beroep te laat is ingesteld, zonder rekening te houden met de overeenkomstig artikel 72 ingeleide klachtenprocedure.

    (zie punten 24‑26, 28, 35)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 48, 49)