Gevoegde zaken C‑316/16 en C‑424/16

B

tegen

Land Baden-Württemberg

en

Secretary of State for the Home Department

tegen

Franco Vomero

(verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Verwaltungsgerichtshof Baden-Württemberg en door de Supreme Court of the United Kingdom)

„Prejudiciële verwijzing – Burgerschap van de Europese Unie – Recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten – Richtlijn 2004/38/EG – Artikel 28, lid 3, onder a) – Verhoogde bescherming tegen verwijdering – Voorwaarden – Duurzaam verblijfsrecht – Verblijf in de gaststaat gedurende de tien jaar voorafgaande aan het besluit tot verwijdering van het grondgebied van de betrokken lidstaat – Periode van gevangenschap – Gevolgen voor het ononderbroken karakter van het verblijf van tien jaar – Verband met de algehele beoordeling van een band van integratie – Tijdstip waarop die beoordeling plaatsvindt en de criteria waarmee daarbij rekening moet worden gehouden”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 april 2018

  1. Burgerschap van de Unie–Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven–Richtlijn 2004/38–Beperking van het inreisrecht en het verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid–Bescherming tegen verwijdering–Voorwaarde–Verblijf tijdens de tien jaar voorafgaand aan het besluit tot verwijdering–Toepassingsvoorwaarde–Betrokkene die een duurzaam verblijfsrecht heeft

    [Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16, 28, lid 2 en lid 3, a)]

  2. Burgerschap van de Unie–Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven–Richtlijn 2004/38–Beperking van het inreisrecht en het verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid–Bescherming tegen verwijdering–Voorwaarde–Verblijf tijdens de tien jaar voorafgaand aan het besluit tot verwijdering–Tijdvak van duurzaam verblijf berekend door achteruittelling vanaf de datum van het verwijderingsbesluit

    [Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, lid 3, a)]

  3. Burgerschap van de Unie–Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven–Richtlijn 2004/38–Beperking van het inreisrecht en het verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid–Bescherming tegen verwijdering–Voorwaarde–Onderbreking van het verblijf in de gastlidstaat door een periode van gevangenschap–Ononderbroken verblijf van tien jaar voorafgaand aan de periode van gevangenschap–Algehele beoordeling van de banden van integratie met de lidstaat

    [Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 28, lid 3, a)]

  4. Burgerschap van de Unie–Recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven–Richtlijn 2004/38–Beperking van het inreisrecht en het verblijfsrecht om redenen van openbare orde of openbare veiligheid–Bescherming tegen verwijdering–Voorwaarde–Verblijf tijdens de tien jaar voorafgaand aan het besluit tot verwijdering–Tijdstip van beoordeling–Datum van vaststelling van het verwijderingsbesluit

    [Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 27, lid 2, tweede alinea, en 28, lid 3, a)]

  1.  Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG dient aldus te worden uitgelegd dat als voorwaarde voor de in die bepaling bedoelde bescherming tegen verwijdering van het grondgebied geldt dat de betrokkene over een duurzaam verblijfsrecht in de zin van artikel 16 en artikel 28, lid 2, van deze richtlijn beschikt.

    (zie punt 61, dictum 1)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 64‑66)

  3.  Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38 dient aldus te worden uitgelegd dat in het geval van een Unieburger die een vrijheidsstraf uitzit en jegens wie een besluit tot verwijdering is vastgesteld, aan de in die bepaling vermelde voorwaarde dat de betrokkene „de laatste tien jaar in het gastland [heeft] verbleven” kan zijn voldaan wanneer een algehele beoordeling van de situatie van de betrokkene die rekening houdt met alle relevante aspecten, tot de conclusie leidt dat niettegenstaande die detentie de integratiebanden tussen de betrokkene en het gastland niet zijn verbroken. Deze aspecten omvatten met name de sterkte van de met de gastlidstaat opgebouwde integratiebanden voordat de betrokkene in detentie is geplaatst, de aard van het strafbare feit dat de opgelegde detentieperiode heeft gerechtvaardigd en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, alsmede het gedrag van de betrokkene gedurende de detentieperiode.

    (zie punt 83, dictum 2)

  4.  Artikel 28, lid 3, onder a), van richtlijn 2004/38 dient aldus te worden uitgelegd dat de vraag of een persoon voldoet aan de voorwaarde dat hij „de laatste tien jaar in het gastland [heeft] verbleven” in de zin van die bepaling, moet worden beoordeeld op de datum waarop het aanvankelijke besluit tot verwijdering is vastgesteld.

    (zie punt 95, dictum 3)