ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

19 oktober 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Zesde btw-richtlijn – Richtlijn 2006/112/EG – Werken in onroerende staat – Franse overzeese departementen – Door het nationale recht toepasselijk gemaakte bepalingen – Verkoop en installatie op gebouwen – Kwalificatie als één enkele handeling – Onbevoegdheid”

In zaak C‑303/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk) bij beslissing van 20 mei 2016, ingekomen bij het Hof op 30 mei 2016, in de procedure

Solar Electric Martinique

tegen

Ministre des Finances et des Comptes publics,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, E. Levits (rapporteur), A. Borg Barthet, M. Berger en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 februari 2017,

gelet op de opmerkingen van:

Solar Electric Martinique, vertegenwoordigd door F. Fabiani en F. Joly, avocats,

de Franse regering, vertegenwoordigd door S. Ghiandoni en D. Colas als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Gossement en L. Lozano Palacios als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 juni 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 5, lid 5, en artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EG van de Raad van 10 april 1995 (PB 1995, L 102, blz. 18) (hierna: „Zesde richtlijn”), alsook van artikel 14, lid 3, en artikel 24, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1; hierna: „btw-richtlijn”), die de Zesde richtlijn met ingang van 1 januari 2007 heeft vervangen.

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Solar Electric Martinique en de ministre des Finances et des Comptes publics (minister van Financiën en Overheidsrekeningen, Frankrijk) over naheffingsaanslagen voor de belasting over de toegevoegde waarde (btw) die voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 aan deze vennootschap zijn opgelegd.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

Artikel 3 van de Zesde richtlijn, met het opschrift „Geografisch toepassingsgebied”, bepaalt het volgende:

„1.   In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

‚grondgebied van een lidstaat’: het binnenland zoals dat in de leden 2 en 3 voor elke lidstaat wordt omschreven;

[...]

3.   Het binnenland omvat niet de volgende nationale gebieden:

[...]

Het binnenland omvat ook niet de volgende nationale gebieden:

[...]

Franse Republiek:

de overzeese departementen.

[...]”

4

Artikel 5 van de Zesde richtlijn, met het opschrift „Levering van goederen”, bepaalt het volgende:

„1.   Als levering van een goed wordt beschouwd de overdracht of overgang van de macht om als een eigenaar over een lichamelijke zaak te beschikken.

[...]

5.   Als een levering in de zin van lid 1 kunnen de lidstaten beschouwen de oplevering van bepaalde werken in onroerende staat.

[...]”

5

Artikel 6 van de Zesde richtlijn, met als opschrift „Diensten”, bepaalt in lid 1 het volgende:

„1.   Als dienst wordt beschouwd elke handeling die geen levering van een goed in de zin van artikel 5 is.

Deze handeling kan onder meer zijn:

de overdracht van een onlichamelijke zaak, ongeacht of deze al dan niet in een titel is belichaamd;

de verplichting om een daad na te laten of om een daad of een situatie te dulden;

het verrichten van een dienst op grond van een vordering door of namens de overheid, dan wel krachtens de wet.”

6

Volgens artikel 6, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn is zij niet van toepassing op de Franse overzeese gebieden.

7

Artikel 14, lid 3, van de btw-richtlijn heeft de bewoordingen van artikel 5, lid 5, van de Zesde richtlijn overgenomen.

8

Volgens artikel 24, lid 1, van de btw-richtlijn wordt als „dienst” beschouwd elke handeling die geen levering van goederen is.

Frans recht

9

Volgens artikel 256, IV, punt 1, van de code général des impôts (algemeen belastingwetboek; hierna: „CGI”), in de versie die van toepassing is op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanslagen, „worden werken in onroerende staat beschouwd als diensten die aan de [btw] zijn onderworpen”.

10

Artikel 266 van dit wetboek bepaalt het volgende:

„1.   De maatstaf van heffing wordt gevormd:

[...]

f)

Wat de werken in onroerende staat betreft, door het bedrag van de aanbestedingen, de prijsoffertes of de facturen;

[...]”

11

Artikel 268 bis van dat wetboek bepaalt het volgende:

„Wanneer een persoon tegelijkertijd handelingen verricht die verband houden met meer dan een van de categorieën als voorzien in de artikelen van dit hoofdstuk, wordt zijn omzet bepaald door op elke groep handelingen de bij die artikelen vastgestelde regels toe te passen.”

12

Artikel 295 CGI luidt als volgt:

„1.   Van de [btw] zijn vrijgesteld:

[...]

In de departementen Guadeloupe, Martinique en Réunion:

a)

De invoer van [...] producten waarvan de lijst wordt vastgesteld bij gezamenlijke besluiten van de ministre de l’économie et des finances (minister van Economie en Financiën) en de ministre [...] chargé des départements d’outre-mer (minister van Overzeese Departementen);

b)

De verkoop [...] van lokaal vervaardigde producten die vergelijkbaar zijn met die waarvan de invoer in de bovengenoemde departementen krachtens de voorgaande bepalingen is vrijgesteld;

[...]”

13

Artikel 50 duodecies, I, van bijlage IV bij de CGI vermeldt, onder de producten die zonder btw kunnen worden ingevoerd in de departementen Guadeloupe, Martinique en Réunion, „lichtgevoelige halfgeleiderelementen, daaronder begrepen fotovoltaïsche cellen, ook indien samengevoegd tot modules of panelen”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Solar Electric Martinique, dat onder meer zonne-energiegerelateerde toestellen verkoopt en installeert in het departement Martinique, heeft, wat de installatie van fotovoltaïsche panelen en zonneboilers op daken van woongebouwen betreft, alleen btw geheven over de installatiekosten.

15

Na een controle van het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007 was de belastingdienst van mening dat deze handelingen werken in onroerende staat vormden en bijgevolg de kosten voor de geleverde toestellen moesten omvatten. De belastingdienst heeft de belastbare grondslag van deze handelingen derhalve gecorrigeerd.

16

Op 21 september 2010 heeft Solar Electric Martinique de tribunal administratif de Fort-de-France (bestuursrechter in eerste aanleg Fort-de-France, Frankrijk) verzocht om ontheffing te verlenen van de naheffingsaanslagen voor de btw die hem na die correctie waren opgelegd.

17

Omdat zijn verzoek bij vonnis van 26 juni 2012 was afgewezen, heeft Solar Electric Martinique tegen dat vonnis beroep ingesteld bij de cour administrative d’appel de Bordeaux (bestuursrechter in tweede aanleg Bordeaux, Frankrijk), die het bij hem aanhangig gemaakte beroep bij arrest van 10 juli 2014 heeft verworpen.

18

Solar Electric Martinique heeft cassatieberoep ingesteld bij de Conseil d’État (hoogste bestuursrechter, Frankrijk), waarbij het met name aanvoerde dat de cour administrative d’appel de Bordeaux blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de door hem uitgevoerde installatiewerkzaamheden met betrekking tot fotovoltaïsche panelen en zonneboilers werken in onroerende staat vormen, terwijl deze toestellen kunnen worden geplaatst zonder ernstige schade aan het betrokken gebouw toe te brengen en gewoonlijk pas worden aangebracht nadat gebouwen zijn afgewerkt.

19

De verwijzende rechter zet uiteen dat bij de verkoop en de installatie van in artikel 295 CGI en artikel 50 duodecies, I, van bijlage IV bij dat wetboek vermelde toestellen, alleen btw wordt geheven over de kosten van de installatiewerkzaamheden, exclusief de aankoopprijs van de toestellen, tenzij die installatiewerkzaamheden werken in onroerende staat zouden vormen en derhalve btw moet worden geheven over de volledige prijs die aan de afnemer is gefactureerd.

20

Deze rechter preciseert dat, ofschoon artikel 295 CGI slechts geldt in de overzeese departementen – dat wil zeggen buiten het geografische toepassingsgebied van de Zesde richtlijn –, de bepalingen van artikel 256 van dit wetboek inzake werken in onroerende staat ook van toepassing zijn in Europees Frankrijk en in het Franse recht uitvoering geven aan artikel 5, lid 5, en artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn, waarvan de bepalingen zijn overgenomen in artikel 14, lid 3, en artikel 24, lid 1, van de btw-richtlijn.

21

Volgens de verwijzende rechter moet worden gestreefd naar een uniforme toepassing binnen de Europese Unie van de bepalingen van deze richtlijnen. Hoewel het geding waarover hij moet beslissen betrekking heeft op handelingen die buiten het geografische toepassingsgebied van die richtlijnen zijn verricht, rijst derhalve de vraag of de verkoop van fotovoltaïsche panelen en zonneboilers en de installatie daarvan op gebouwen of met het doel gebouwen van elektriciteit of warm water te voorzien, één enkele handeling bestaande in werken in onroerende staat in de zin van die richtlijnen vormen.

22

Daarop heeft de Conseil d’État de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„[Vormen] de verkoop van fotovoltaïsche panelen en zonneboilers en de installatie daarvan op gebouwen of met het doel gebouwen van elektriciteit of warm water te voorzien [...] één enkele handeling bestaande in werken in onroerende staat in de zin van artikel 5, lid 5, en artikel 6, lid 1, van de [Zesde richtlijn], thans artikel 14, lid 3, en artikel 24, lid 1, van de [btw-]richtlijn?”

Bevoegdheid van het Hof

23

Blijkens de verwijzingsbeslissing spelen de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten zich uitsluitend af in Martinique, dat een overzees departement van de Franse Republiek is.

24

Die departementen zijn op grond van artikel 3, lid 3, van de Zesde richtlijn en artikel 6, lid 1, onder c), van de btw-richtlijn uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van deze richtlijnen uitgesloten.

25

Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat het Hof zich herhaaldelijk bevoegd heeft verklaard om uitspraak te doen over verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffende Unierechtelijke bepalingen in situaties waarin de feiten van het hoofdgeding buiten de werkingssfeer van het Unierecht vielen, maar waarin deze Unierechtelijke bepalingen intern toepasselijk waren gemaakt doordat het nationale recht naar de inhoud ervan verwees (zie in die zin arresten van 21 december 2011, Cicala,C‑482/10, EU:C:2011:868, punt 17en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 18 oktober 2012, Nolan,C‑583/10, EU:C:2012:638, punt 45).

26

Wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor haar oplossingen voor situaties die niet binnen de werkingssfeer van de betrokken handeling van de Unie vallen, conformeert aan de in deze handeling gekozen oplossingen, heeft de Unie er immers stellig belang bij dat, ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst, de overgenomen bepalingen van deze handeling op eenvormige wijze worden uitgelegd (zie in die zin arresten van 7 juli 2011, Agafiţei e.a.,C‑310/10, EU:C:2011:467, punt 39en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 18 oktober 2012, Nolan,C‑583/10, EU:C:2012:638, punt 46).

27

Aldus is een uitlegging, door het Hof, van bepalingen van Unierecht in situaties die niet binnen de werkingssfeer ervan vallen gerechtvaardigd indien deze bepalingen door het nationale recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op dergelijke situaties om een gelijke behandeling te verzekeren van deze situaties en situaties die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen (zie in die zin arrest van 21 december 2011, Cicala,C‑482/10, EU:C:2012:868, punt 19en aldaar aangehaalde rechtspraak).

28

In casu wenst de verwijzende rechter te vernemen of de verkoop van fotovoltaïsche panelen en zonneboilers en de installatie daarvan op gebouwen of met het doel gebouwen van elektriciteit of warm water te voorzien één enkele handeling bestaande in werken in onroerende staat in de zin van de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn uitmaken, waarbij hij preciseert dat artikel 256 CGI in het nationale recht uitvoering geeft aan de relevante bepalingen van die richtlijnen, en dat die begrippen dezelfde lading dekken voor wat betreft de overzeese departementen, welke gebieden uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van die richtlijnen zijn uitgesloten.

29

Het is stellig denkbaar dat de Unie er belang bij heeft dat, ter vermijding van uiteenlopende uitleggingen in de toekomst, de begrippen „werken in onroerende staat” en „één enkele handeling bestaande in werken in onroerende staat” op eenvormige wijze worden uitgelegd.

30

In de eerste plaats kan echter niet worden aangenomen, zoals de advocaat-generaal in de punten 41 tot en met 44 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat artikel 256 CGI de relevante bepalingen van de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn heeft omgezet.

31

Terwijl artikel 5, lid 5, van de Zesde richtlijn en artikel 14, lid 3, van de btw-richtlijn de lidstaten de mogelijkheid bieden om de oplevering van bepaalde werken in onroerende staat als een levering te beschouwen, bepaalt artikel 256 CGI immers juist dat werken in onroerende staat als diensten worden aangemerkt.

32

In de tweede plaats kunnen de artikelen 256 en 295 CGI geen rechtstreekse en onvoorwaardelijke verwijzing naar voormelde relevante bepalingen van die richtlijnen in de zin van de in punt 27 van dit arrest in herinnering gebrachte rechtspraak vormen.

33

Ten eerste kan uit de in artikel 256 CGI gemaakte keuze slechts a contrario worden afgeleid dat werken in onroerende staat – zoals overigens alle handelingen die geen levering van goederen zijn – onder artikel 6, lid 1, van de Zesde richtlijn en artikel 24, lid 1, van de btw-richtlijn vallen.

34

Ten tweede kan niet worden gesteld dat artikel 295 CGI, door te voorzien in een bijzondere regeling die goederenleveringen in gebieden die uitdrukkelijk van het toepassingsgebied van de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn zijn uitgesloten, vrijstelt van de regels die op het grondgebied van Europees Frankrijk gelden, rechtstreeks en onvoorwaardelijk naar de bepalingen van deze richtlijnen verwijst.

35

Het verzoek om een prejudiciële beslissing is overigens juist ingediend omdat er voor de overzeese departementen, waarvoor de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn niet gelden, bijzondere bepalingen bestaan op grond waarvan de verkoop van fotovoltaïsche panelen en zonneboilers is vrijgesteld.

36

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling conformeert zich wat betreft de daarin gegeven oplossingen voor situaties die niet binnen de werkingssfeer van de betrokken handelingen van de Unie vallen dus niet aan de oplossingen waarvoor is gekozen in de Zesde richtlijn en de btw-richtlijn, aangezien zij een vrijstelling verleent waarin deze richtlijnen niet voorzien. Bijgevolg kan niet worden aangenomen dat de bepalingen van die richtlijnen door het nationale recht op rechtstreekse en onvoorwaardelijke wijze toepasselijk zijn gemaakt op situaties die buiten het toepassingsgebied van die richtlijnen vallen.

37

Derhalve moet worden vastgesteld dat het Hof niet bevoegd is om de vraag van de Conseil d’État te beantwoorden.

Kosten

38

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is niet bevoegd om te antwoorden op de vraag die de Conseil d’État (Frankrijk) bij beslissing van 20 mei 2016 heeft voorgelegd.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.