Zaak C‑230/16
Coty Germany GmbH
tegen
Parfümerie Akzente GmbH
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht Frankfurt am Main)
„Prejudiciële verwijzing – Mededinging – Mededingingsregelingen – Artikel 101, lid 1, VWEU – Selectieve distributie van luxecosmetica – Beding op grond waarvan het detailhandelaren verboden is bij internetverkoop een niet-erkende derde in te schakelen – Verordening (EU) nr. 330/2010 – Artikel 4, onder b) en c)”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 6 december 2017
Mededingingsregelingen–Aantasting van de mededinging–Selectief distributiestelsel–Selectieve distributie van luxecosmetica–Toelaatbaarheid–Voorwaarden
(Art. 101, lid 1, VWEU)
Mededingingsregelingen–Aantasting van de mededinging–Selectief distributiestelsel–Selectieve distributie van luxecosmetica–Contractueel beding op grond waarvan het detailhandelaren verboden is bij onlineverkoop een niet-erkende derde in te schakelen–Toelaatbaarheid–Voorwaarden
(Art. 101, lid 1, VWEU)
Mededingingsregelingen–Verbod–Groepsvrijstelling–Verticale overeenkomsten–Verordening nr. 330/2010–Selectievedistributieovereenkomst voor luxecosmetica–Contractueel beding op grond waarvan het detailhandelaren verboden is bij onlineverkoop een niet-erkende derde in te schakelen–Beperking van de klantenkring–Geen–Beperking van de passieve verkopen aan de eindgebruiker–Geen
[Art. 101, lid 3, VWEU; verordening nr. 330/2010 van de Commissie, art. 4, b) en c)]
Artikel 101, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat een stelsel van selectieve distributie voor luxeproducten dat primair tot doel heeft, het luxe-imago van die producten in stand te houden, verenigbaar is met die bepaling, mits de wederverkopers worden gekozen op grond van objectieve criteria van kwalitatieve aard die uniform worden vastgesteld voor alle potentiële wederverkopers en zonder discriminatie worden toegepast, en de vastgestelde criteria niet verder gaan dan noodzakelijk is.
(zie punt 36, dictum 1)
Artikel 101, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een contractueel beding als dat in het hoofdgeding, dat de erkende wederverkopers van een stelsel van selectieve distributie voor luxeproducten dat primair tot doel heeft, het luxe-imago van die producten in stand te houden, verbiedt om naar buiten toe kenbaar voor de verkoop op internet van de contractproducten gebruik te maken van platforms van derden, wanneer dat beding – het is aan de verwijzende rechterlijke instantie om dit te verifiëren – ertoe strekt het luxe-imago van die producten in stand te houden, uniform wordt vastgesteld en zonder discriminatie wordt toegepast alsook evenredig is gelet op het nagestreefde doel.
(zie punt 58, dictum 2)
Artikel 4 van verordening (EU) nr. 330/2010 van de Commissie van 20 april 2010 betreffende de toepassing van artikel 101, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als in het hoofdgeding het aan de leden van een stelsel van selectieve distributie voor luxeproducten, die als wederverkoper op die markt actief zijn, opgelegde verbod om voor de verkopen op internet naar buiten toe kenbaar derde ondernemingen in te schakelen, geen beperking van de klantenkring in de zin van artikel 4, onder b), of een beperking van de passieve verkoop aan de eindgebruiker in de zin van artikel 4, onder c), van genoemde verordening vormt.
(zie punt 69, dictum 3)