CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

Y. BOT

van 17 mei 2017 ( 1 )

Zaak C‑171/16

Trayan Beshkov

In tegenwoordigheid van:

Sofiyska rayonna prokuratura

[verzoek van de Sofiyski Rayonen sad (gerecht van eerste aanleg Sofia, Bulgarije) om een prejudiciële beslissing]

„Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Kaderbesluit 2008/675/JBZ – Wijze waarop rekening wordt gehouden met eerdere veroordelingen in andere lidstaten – Begrip ‚nieuwe strafrechtelijke procedure’ – Niet toelaten dat de tenuitvoerlegging van de eerdere veroordeling wordt gewijzigd door de lidstaat die de nieuwe strafrechtelijke procedure heeft ingeleid”

1. 

In de onderhavige zaak wordt het Hof er voor het eerst toe gebracht kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, uit te leggen. ( 2 )

2. 

Nauwkeuriger gezegd, verzoekt de verwijzende rechter het Hof het begrip „strafrechtelijke procedure” in de zin van artikel 3, lid 1, van dat kaderbesluit nader te bepalen. Hij vraagt zich namelijk af of dit begrip ook ziet op een procedure die strekt tot tenuitvoerlegging van een door een rechterlijke instantie van een lidstaat opgelegde straf, waarbij rekening moet worden gehouden met de door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling.

3. 

Bovendien wenst de verwijzende rechter te vernemen of deze bepaling zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarin is bepaald dat het verzoek om rekening te houden met een eerdere, door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, niet rechtstreeks van de veroordeelde zelf kan uitgaan.

4. 

Ten slotte betreft de derde vraag van de verwijzende rechter de concrete wijze waarop door een nationale rechterlijke instantie rekening wordt gehouden met de eerdere, door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, wanneer de straf die deze veroordeling meebracht, reeds volledig ten uitvoer is gelegd.

5. 

In deze conclusie zal ik allereerst duidelijk maken dat, teneinde in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat overeenkomstig kaderbesluit 2008/675 rekening te houden met een uit een andere lidstaat van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht afkomstige rechterlijke beslissing, die beslissing volgens mij niet eerst dient te worden erkend volgens een speciale procedure, zoals die welke is voorzien in de Nakazatelno-protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van strafvordering).

6. 

Vervolgens zal ik de redenen uiteenzetten waarom ik van mening ben dat artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 in die zin moet worden uitgelegd dat een procedure die strekt tot tenuitvoerlegging van een door de rechter van een lidstaat opgelegde straf waarbij rekening moet worden gehouden met de eerdere, door de rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, een „strafrechtelijke procedure” in de zin van die bepaling vormt. Tevens geef ik het Hof in overweging voor recht te verklaren dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat het verzoek om rekening te houden met een eerdere, door de rechter van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, rechtstreeks van de veroordeelde kan uitgaan.

7. 

Daarna zal ik uiteenzetten waarom artikel 3, leden 1 en 3, van dit kaderbesluit mijns inziens aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, waarin is bepaald dat een nationale rechter in een nieuwe strafrechtelijke procedure de door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat opgelegde en reeds ten uitvoer gelegde straf opnieuw onderzoekt teneinde een totale vrijheidsstraf op te leggen die de door die andere lidstaat opgelegde straf mede omvat.

8. 

Ten slotte dient volgens mij de nationale rechter, teneinde de nuttige werking van dat kaderbesluit te verzekeren, in voorkomend geval en onder de voorwaarden en voorbehouden in deze tekst, toepassing te geven aan artikel 3, leden 1, 3 en 5, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van de overwegingen 8 en 9 ervan.

I. Toepasselijke bepalingen

A. Unierecht

9.

Overweging 1 van kaderbesluit 2008/675 vermeldt dat het doel om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen veronderstelt dat gegevens betreffende de in de lidstaten uitgesproken veroordelingen buiten de lidstaat van veroordeling in aanmerking kunnen worden genomen ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten en in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure.

10.

De overwegingen 8 en 9 van dit kaderbesluit luiden als volgt:

„(8)

Wanneer tijdens een strafrechtelijke procedure in een lidstaat informatie over een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling beschikbaar is, moet zoveel mogelijk worden vermeden dat de betrokkene minder gunstig wordt behandeld dan indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest.

(9)

Artikel 3, lid 5, dient onder andere in het licht van overweging 8 zodanig te worden geïnterpreteerd dat indien de nationale rechter, op grond van een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, oordeelt dat een bepaalde strafmaat gezien de omstandigheden van de dader binnen de grenzen van het nationale recht onevenredig hard voor de dader zou zijn en het doel van de sanctie met een lagere straf kan worden bereikt, hij de strafmaat kan verminderen, indien een dergelijke strafmaatvermindering in louter nationale zaken mogelijk zou zijn.”

11.

Artikel 2 van dat kaderbesluit bepaalt:

„In dit kaderbesluit wordt onder ‚veroordeling’ verstaan: elke definitieve beslissing van een strafgerecht waarbij wordt vastgesteld dat een persoon schuldig is aan een strafbaar feit.”

12.

Artikel 3 van kaderbesluit 2008/675 luidt:

„1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat in een strafrechtelijke procedure tegen een persoon rekening wordt gehouden met in andere lidstaten tegen de betrokkene uitgesproken, eerdere veroordelingen wegens andere feiten, waarover krachtens de geldende rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtsbijstand of inzake de uitwisseling van gegevens uit het strafregister informatie is verkregen, zulks voor zover in de lidstaat zelf met eerdere veroordelingen rekening wordt gehouden, en dat aan die in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen rechtsgevolgen worden verbonden, gelijkwaardig aan die welke de nationale wetgeving verbindt aan eerdere veroordelingen in de lidstaat zelf.

2.   Lid 1 is van toepassing tijdens de fase die aan het strafproces voorafgaat, tijdens het strafproces zelf en bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling, met name wat betreft de geldende procesrechtelijke regels, inclusief die met betrekking tot de voorlopige hechtenis, de kwalificatie van het strafbare feit, de soort opgelegde straf en de strafmaat, en wat betreft de regels inzake de tenuitvoerlegging van de beslissing.

3.   De inaanmerkingneming van in andere lidstaten uitgesproken eerdere veroordelingen als bedoeld in lid 1, leidt er niet toe dat eerdere veroordelingen of eventuele besluiten betreffende de tenuitvoerlegging daarvan door de lidstaat die de procedure uitvoert, erdoor worden doorkruist, ingetrokken of herzien.

4.   Overeenkomstig lid 3 is lid 1 niet van toepassing voor zover, indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest van de lidstaat die de nieuwe procedure voert, de inaanmerkingneming van de eerdere veroordeling er overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat toe zou hebben geleid dat de eerdere veroordeling of een eventuele beslissing betreffende de tenuitvoerlegging daarvan wordt doorkruist, ingetrokken of herzien.

5.   Indien het strafbare feit waarover de nieuwe procedure wordt gevoerd, gepleegd is voordat de eerdere veroordeling is uitgesproken of volledig ten uitvoer is gelegd, hebben de leden 1 en 2 niet tot gevolg dat vereist wordt dat lidstaten hun nationale voorschriften betreffende het opleggen van straffen toepassen, wanneer het toepassen van die voorschriften op in een andere lidstaat uitgesproken veroordelingen voor de rechter een beperking zou inhouden bij het opleggen van een straf in de nieuwe procedure.

De lidstaten zien er evenwel op toe dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen door rechters in dergelijke gevallen anderszins in aanmerking kunnen worden genomen.”

B. Bulgaars recht

13.

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de Nakazatelen kodeks (wetboek van strafrecht), zoals deze geldt sinds 27 mei 2011 (hierna: „wetboek van strafrecht”), wordt met een in een andere lidstaat van de Unie uitgesproken en in kracht van gewijsde gegane veroordeling wegens een handeling die krachtens dat wetboek een strafbaar feit vormt, rekening gehouden in de gehele strafrechtelijke procedure die in Bulgarije tegen die persoon wordt gevoerd.

14.

Artikel 23, lid 1, van dat wetboek bepaalt dat wanneer met één en dezelfde handeling meerdere strafbare feiten worden gepleegd, of wanneer een persoon meerdere afzonderlijke strafbare feiten heeft gepleegd voordat een uitspraak over een van die feiten in kracht van gewijsde ging, de rechterlijke instantie, nadat zij voor elk afzonderlijk strafbaar feit een straf heeft bepaald, tot de zwaarste straf veroordeelt.

15.

Krachtens artikel 25, leden 1 en 2, van dat wetboek is het bepaalde in artikel 23 tevens van toepassing wanneer de persoon is veroordeeld bij afzonderlijke vonnissen. Bovendien wordt een geheel of gedeeltelijk uitgezeten straf in aftrek gebracht, wanneer deze soortgelijk is aan de met het oog op tenuitvoerlegging van de straf opgelegde totaalstraf.

16.

Artikel 24 van het wetboek van strafrecht bepaalt voorts dat de rechter, wanneer de opgelegde straffen soortgelijk van aard zijn, wat in casu het geval is, de totaalstraf verhoogt met de helft, zonder een tweeledig maximum te overschrijden, te weten, enerzijds, de maximumstraf die is vastgesteld voor elk van de strafbare feiten van dat type en, anderzijds, hoe dan ook, het maximum voor de zwaarste van die straffen.

17.

Artikel 4, lid 2, van de Nakazatelno-protsesualen kodeks (wetboek van strafvordering), zoals geldend in 2010, bepaalt dat de veroordeling die is uitgesproken door een rechter van een andere staat en in kracht van gewijsde is gegaan, en die niet is erkend volgens de procedure als vastgelegd in de Bulgaarse wettelijke regeling, door de Bulgaarse autoriteiten niet ten uitvoer wordt gelegd. Lid 3 van dit artikel preciseert dat lid 2 geen toepassing vindt wanneer in een geratificeerde, bekendgemaakte en in werking getreden internationale overeenkomst waarbij de Republiek Bulgarije partij is, anders wordt bepaald.

18.

In de afdeling die is gewijd aan de erkenning en de tenuitvoerlegging van een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling, bepaalt artikel 463 van dat wetboek dat een in kracht van gewijsde gegane veroordeling die is uitgesproken door een buitenlandse rechter, door de Bulgaarse autoriteiten wordt erkend en ten uitvoer gelegd wanneer de handeling waarvoor het verzoek is gedaan, krachtens de Bulgaarse wettelijke regeling een strafbaar feit vormt en de dader strafrechtelijk aansprakelijk is, wanneer de veroordeling is uitgesproken met volledige inachtneming van de beginselen die zijn verankerd in het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en de daarbij behorende protocollen waarbij de Republiek Bulgarije partij is, wanneer de dader niet is veroordeeld voor een strafbaar feit dat als een politiek misdrijf wordt aangemerkt of voor een strafbaar feit dat verband houdt met een dergelijk misdrijf of voor een oorlogsmisdrijf, wanneer de Republiek Bulgarije een door een andere buitenlandse rechter ten aanzien van dezelfde dader en hetzelfde strafbare feit uitgesproken veroordeling niet heeft erkend en wanneer de veroordeling niet in strijd is met de fundamentele beginselen van het Bulgaarse strafrecht en strafprocesrecht.

19.

Artikel 466, lid 1, van dat wetboek bepaalt dat de beslissing waarbij een door een buitenlandse rechter uitgesproken veroordeling wordt erkend, de werking heeft van een door een Bulgaarse rechter uitgesproken veroordeling.

II. Feiten

20.

Bij een door het Landesgericht Klagenfurt (rechter in eerste aanleg Klagenfurt, Oostenrijk) op 13 december 2010 gewezen vonnis is Trayan Beshkov, die de Bulgaarse nationaliteit heeft, wegens op 14 november 2010 op het Oostenrijkse grondgebied gepleegde heling veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden onvoorwaardelijk en twaalf maanden voorwaardelijk met een proefperiode van drie jaar.

21.

De verwijzende rechter preciseert dat het gedeelte van de gevangenisstraf van zes maanden onvoorwaardelijk tussen 13 december 2010 en 14 mei 2011 ten uitvoer is gelegd, onder aftrek van de periode waarin Beshkov in voorlopige hechtenis zat. De proefperiode van 3 jaar ging in op 14 mei 2011.

22.

Bij vonnis van 29 april 2013 van de Sofiyski Rayonen sad (gerecht van eerste aanleg Sofia, Bulgarije) is Beshkov veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar omdat hij op 19 november 2008 te Sofia, in het kader van hooliganisme, licht lichamelijk letsel heeft toegebracht waardoor schade is ontstaan aan de gezondheid.

23.

Daar Beshkov door de Bulgaarse autoriteiten wordt gezocht, is deze straf nog niet ten uitvoer gelegd.

24.

Op 14 mei 2015 heeft de Sofiyski Rayonen sad van Beshkov, via diens procesvertegenwoordiger, een verzoek ontvangen, waarin deze verzoekt om toepassing van artikel 23, lid 1, en van artikel 25, lid 1, van het wetboek van strafrecht. Hij verzoekt aldus erom dat voor de tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van 29 april 2013 opgelegde straf, hem één totale vrijheidsstraf wordt opgelegd die overeenkomt met de zwaarste van de straffen die de Oostenrijkse en de Bulgaarse rechters hebben opgelegd.

25.

Daar een van de straffen door een buitenlandse rechter is opgelegd, vraagt de verwijzende rechter zich af of hij eerst het vonnis van de Oostenrijkse rechter moet erkennen dan wel of hij het verzoek van Beshkov op basis van kaderbesluit 2008/675 kan of zelfs moet inwilligen.

III. Prejudiciële vragen

26.

Daar de Sofiyski Rayonen sad twijfels had over de uitlegging van het Unierecht, heeft dat gerecht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Hoe dient het in kaderbesluit 2008/675 [...] gebruikte begrip ‚nieuwe strafrechtelijke procedure’ te worden uitgelegd? Moet deze procedure verband houden met de vaststelling van schuld aan een strafbaar feit of kan het ook gaan om een procedure waarin volgens het nationale recht van de tweede lidstaat de straf die bij een eerdere uitspraak is opgelegd een andere straf in zich opneemt of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk wordt uitgezeten?

2)

Dient artikel 3, lid 1, juncto overweging 13 van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan nationale rechtsvoorschriften op grond waarvan een procedure voor de inaanmerkingneming van een eerdere, in een andere lidstaat gedane uitspraak niet door de veroordeelde persoon maar enkel door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, respectievelijk door de lidstaat waar de nieuwe strafrechtelijke procedure plaatsvindt, kan worden ingeleid?

3)

Dient artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675 aldus te worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de staat die de nieuwe strafrechtelijke procedure uitvoert, de wijze van tenuitvoerlegging van de straf die is opgelegd door de lidstaat waar de eerdere uitspraak is gedaan, wijzigt, en dit ook in die gevallen waarin overeenkomstig het nationale recht van de tweede lidstaat de in de eerdere uitspraak opgelegde straf een andere straf in zich opneemt of daarin wordt meegerekend, respectievelijk moet worden bevolen dat die straf afzonderlijk wordt uitgezeten?”

IV. Bespreking

27.

Hoewel de verwijzende rechter deze vraag niet formeel heeft overgenomen in de tekst van de aan het Hof voorgelegde vragen, vraagt hij of het door het Landesgericht Klagenfurt gewezen vonnis als buitenlandse beslissing eerst moet worden erkend volgens de specifieke procedure van artikel 463 van de Nakazatelno-protsesualen kodeks.

28.

Het grote belang van deze vraag brengt mij ertoe deze, in het kader van de klassieke praktijk van herformulering, op te nemen in mijn redenering.

29.

Het is duidelijk dat het antwoord ontkennend dient te luiden.

30.

Daar de Republiek Oostenrijk en de Republiek Bulgarije beide deelnemen aan de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, moet immers het beginsel van wederzijdse erkenning toepassing vinden in het kader van het verkeer en de toepassing van rechterlijke beslissingen in deze ruimte en volgens de regels die voortvloeien uit de geldende wetgevingsinstrumenten zoals uitgelegd door het Hof. Aldus dient in herinnering te worden gebracht dat volgens de rechtspraak die is ingezet met het arrest van 11 februari 2003, Gözütok en Brügge ( 3 ), de wederzijdse erkenning meebrengt dat de rechter van een lidstaat de rechterlijke beslissing van een andere lidstaat moet aanvaarden alsof deze zijn eigen beslissing was, ook al zou het nationale recht tot een andere oplossing hebben geleid.

31.

Wat kaderbesluit 2008/675 betreft, dat in overweging 2 zelf verwijst naar de wederzijdse erkenning, moet worden vastgesteld dat een dergelijke voorafgaande erkenning niet alleen zou indruisen tegen de tekst van dit kaderbesluit, waarin nergens een dergelijke formaliteit verplicht wordt gesteld, maar ook tegen de in het vorige punt in herinnering gebrachte beginselen.

32.

Dit gezegd zijnde, dient te worden teruggekomen op de in de onderhavige zaak aan het Hof voorgelegde vragen, die betrekking hebben op een van de meest technische – en derhalve een van de meest ingewikkelde – gebieden van het strafrecht en het strafprocesrecht, te weten het recht inzake de straftoemeting.

33.

Nauwkeuriger gesteld, hebben de door de verwijzende rechter opgeworpen vraagstukken betrekking op de uitvoering van kaderbesluit 2008/675, waarin is bepaald dat door de rechters van een lidstaat rekening wordt gehouden met de strafrechtelijke vonnissen die zijn gewezen in een andere lidstaat.

34.

Deze verplichting om daarmee rekening te houden is een van de rechtstreekse consequenties van het bestaan van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

35.

De concrete verwezenlijking van deze ruimte veronderstelt dat de nationale wettelijke regelingen en praktijken zodanig met elkaar kunnen worden gecombineerd dat er geen onverenigbaarheden ontstaan die de werking van niet alleen de wederzijdse erkenning maar tevens van de normale, alledaagse gerechtelijke samenwerking zouden beletten. Was dat niet zo, dan zou dat leiden tot territoriale ruimten waarin delinquenten ervan verzekerd zouden zijn hun toevlucht te vinden en beschermd te zijn tegen verzoeken tot arrestatie of tenuitvoerlegging van straffen die in andere lidstaten rechtmatig zijn opgelegd, of tot gelijke situaties die echter verschillend worden behandeld naargelang het strafbare feit of de strafbare feiten zijn gepleegd aan de ene dan wel de andere zijde van een rivier die een van deze grenzen vormt die de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht juist in beginsel beoogt af te schaffen. ( 4 )

36.

In het begrip „één ruimte” op strafrechtelijk gebied moet immers rekening worden gehouden met de realiteit van de gedragingen van delinquenten en met de door de nationale rechters toegepaste gemeenschappelijke regels die de algemene beginselen vormen van het recht inzake de straftoemeting.

37.

Delinquenten reizen binnen die ruimte zoals de eerlijke burgers op het grondgebied van de lidstaten reizen. In de lidstaten, en binnen de Unie, kunnen zij afzonderlijke daden of een reeks daden plegen. De nationale wettelijke regelingen bevatten verschillende zienswijzen over de verhouding van de eerste ten opzichte van de tweede situatie. Een reeks daden valt algemeen beschouwd hetzij onder het geval van recidive hetzij onder de herhaling van strafbare feiten (anders dan recidive) hetzij onder het geval van de zogeheten „meerdaadse samenloop”.

38.

Juridisch is er sprake van recidive wanneer de delinquent na een onherroepelijk geworden – en a fortiori na een ten uitvoer gelegde –strafrechtelijke veroordeling opnieuw een strafbaar feit pleegt dat identiek is aan het eerdere strafbare feit of door de wet als daaraan identiek wordt gekwalificeerd.

39.

Herhaling van strafbare feiten is met het voorgaande vergelijkbaar, met het wezenlijke verschil echter dat in dit tweede geval het strafbare feit of de strafbare feiten, gepleegd na een eerste veroordeling, niet de in het vorige punt genoemde gelijkenis vertonen.

40.

Van meerdaadse samenloop van strafbare feiten is daarentegen sprake wanneer de strafbare feiten allemaal worden gepleegd zonder dat de feiten die het strafbare feit opleveren, in de tijd zijn gescheiden door een onherroepelijke veroordeling.

41.

Recidive leidt tot een verhoging van de maximumstraf voor het volgende gepleegde strafbare feit. Daarbij komt nog dat de voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging van eerdere straffen kan worden ingetrokken en dat eventueel geen gebruik kan worden gemaakt van bepaalde typen gunstmaatregelen, zoals een voorwaardelijke straf onder algemene voorwaarden. Deze strengheid vindt haar verklaring in de overweging dat de delinquent zich er door de eerste veroordeling, op zijn minst, van bewust is geworden dat de bestraffing van de strafbare handeling een feit was geworden, dat dit voor hem vervelend kon zijn en dat hij, omdat het de eerste keer was, misschien in aanmerking kwam voor een clementiemaatregel of begeleidingsmaatregel die hem de kans bood voor zichzelf orde op zaken te stellen en voortaan op het rechte pad te blijven. In deze optiek markeert recidive een worteling in de delinquentie omdat hetzelfde strafbare feit nadien weer is gepleegd en dus een sterkere respons van de samenleving rechtvaardigt.

42.

De herhaling van strafbare feiten getuigt van een mindere mate van worteling in een bepaald type delinquentie. Herhaling leidt dus niet tot een verzwaring van de op volgende strafbare feiten toepasselijke maximale straf, maar rechtvaardigt niettemin dat de strengheid van de repressie toeneemt middels de eventuele intrekking van de eerdere voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging en middels het feit dat de betrokkene voor de toekomst mogelijkerwijs geen opschorting van tenuitvoerlegging van een straf kan krijgen.

43.

In het geval van meerdaadse samenloop ligt de situatie anders. De waarschuwing die tot bewustwording moet leiden middels de eerste veroordeling, is niet gegeven. Aan het veelvoud van strafbare feiten kan dus niet de betekenis worden gegeven die hierboven is geformuleerd en het respons van de samenleving kan bijgevolg niet in dezelfde vorm worden gegoten.

44.

Toch wordt de rechter geconfronteerd met meerdere strafbare feiten waarvoor in theorie net zo veel afzonderlijke straffen kunnen worden opgelegd als er strafbare feiten zijn begaan. De concrete situatie waaraan hij het hoofd moet bieden kan twee kenmerken vertonen: ofwel worden alle gepleegde feiten in één keer vervolgd, ofwel worden zij afzonderlijk vervolgd; in het eerste geval wordt het probleem afgedaan in één veroordeling; in het tweede geval zal moeten worden bepaald of de verschillende opgelegde straffen al dan niet bij elkaar worden opgeteld en moet dan worden bepaald hoe de rechter die beslist over de toepassing van straffen, zijn beslissing kan of moet combineren met de vonnissen van een andere rechter.

45.

Deze „andere” rechters zullen allen afkomstig zijn uit dezelfde lidstaat of, althans ten dele, uit verschillende lidstaten. Dit is precies de problematiek in het hoofdgeding. Gelukkig is er voor dit delicate probleem reeds een leidraad te vinden in het bestaan van algemene beginselen van het straftoemetingsrecht.

46.

De tenuitvoerlegging van de straf zelf kan immers niet beperkt blijven tot een eenvoudige berekening van het aantal dagen gevangenschap. Naast de kwesties van de waardigheid in verband met de materiële omstandigheden van de bewaring, moet de tenuitvoerlegging van een strafrechtelijke sanctie ook voldoen aan de vereisten van de functie die een straf moet vervullen.

47.

Ik breng in herinnering dat de functie van de straf, ook al komt deze niet als zodanig tot uitdrukking in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en evenmin in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, evenwel uitdrukking geeft aan de opvatting over zowel de menselijke verhoudingen in een samenleving als over het vermogen van de mens om zich te beteren en weer tot de samenleving toe te treden.

48.

De straf, die volgens de primitieve opvatting werd gezien als wraak, heeft zich ontwikkeld tot een sanctie, die aanvankelijk werd ervaren als vergelding, vervolgens als schadevergoeding en ten slotte, volgens het moderne denkbeeld, als een middel om de terugkeer van de veroordeelde naar de samenleving mogelijk te maken. Recidive van strafbare handelingen deed onmiddellijk de vraag rijzen hoe zij kan worden voorkomen. Zeer snel bleek dat het verwijderen van de delinquent uit de samenleving – en een gevangenisstraf houdt dit in – in een aantal gevallen weliswaar onvermijdelijk was, doch recidive beslist niet voorkwam, maar, integendeel, juist in de hand kon werken. Aldus ontwikkelde zich de reclasseringsfunctie van de straf, die in de fase van de tenuitvoerlegging van de straf aanknoopt bij het fundamentele beginsel van de individualisering ervan.

49.

In de situatie die in casu aan de orde is, de meerdaadse samenloop van strafbare feiten, staat juist het beginsel van de individualisering van straffen centraal. De rekenkundige optelling van alle straffen die aan de betrokkene zijn opgelegd wegens daden die zijn gepleegd gedurende een periode waarin geen enkele waarschuwing of zorg is verstrekt, zal meestal onevenredig zijn tegen de achtergrond van de persoonlijkheid van de delinquent en de omstandigheden waarin de daden zijn gepleegd, en dus onrechtvaardig. Daar de straf onrechtvaardig overkomt, zal deze met meer waarschijnlijkheid tot verzet leiden – en dus tot recidive – dan tot betering. Dit rechtvaardigt de bevoegdheid van de rechter om bij de vereiste individualisering, en binnen de bij de wet gestelde grenzen, de sancties die van toepassing zijn op de strafbare feiten die een delinquent in die periode van zijn leven heeft gepleegd, zo goed mogelijk te combineren.

50.

Daar deze sancties zeer verscheiden kunnen zijn – sommige zijn bijvoorbeeld korte maar onvoorwaardelijke straffen, andere, langere, zullen voorwaardelijk zijn met algemene voorwaarden of met bijzondere voorwaarden, etc., – wat veronderstelt dat de rechter over een beoordelingsmarge beschikt die hem in staat stelt de oplossing die hij gaat geven, aan te passen aan de ernst van de daden, aan de omstandigheden waarin deze zijn gepleegd en aan de persoonlijkheid van de delinquent, met name diens leeftijd.

51.

Wat voorts het in aanmerking nemen en combineren betreft van beslissingen die afkomstig zijn van rechtelijke instanties in meerdere lidstaten, moeten ook de bijzonderheden die in de in elk van die landen toegepaste wettelijke regelingen kunnen bestaan, worden geëerbiedigd voor zover zij niet afdoen aan de eenheid, de doeltreffendheid en de voorrang van het Unierecht.

52.

Kaderbesluit 2008/675 erkent juist dit principe.

53.

De overwegingen 4 en 5 van dit kaderbesluit maken duidelijk dat nationale wettelijke regelingen die alleen consequenties verbinden aan veroordelingen die uitsluitend door de nationale gerechten worden uitgesproken, door de rechter buiten toepassing moeten worden gelaten. Overweging 5 van dat kaderbesluit verplicht de rechterlijke instanties van de lidstaten immers, aan door de andere rechterlijke instanties van de Unie uitgesproken veroordelingen de gevolgen te verbinden die het nationale recht aan door de nationale rechterlijke instanties uitgesproken veroordelingen verbindt.

54.

Dit vereiste houdt duidelijk verband met de verwezenlijking van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en aldus met de wederzijdse erkenning, op grond waarvan niet alleen rekening moet worden gehouden met de buitenlandse beslissing maar deze ook moet worden geëerbiedigd.

55.

In de wijze waarop rekening wordt gehouden met deze buitenlandse beslissing mag de rechterlijke instantie die nadien uitspraak doet, die beslissing bijgevolg op geen enkele manier wijzigen. Dat wil vanzelfsprekend zeggen dat de rechter die als laatste uitspraak doet, de eerdere straf niet kan verzwaren of verlichten, en evenmin de eventueel daaraan verbonden voorwaardelijke opschorting van de tenuitvoerlegging kan intrekken. Dit beginsel is verankerd in artikel 3, lid 3, van kaderbesluit 2008/675.

56.

De laatst aangezochte nationale rechter dient eenvoudigweg aan die beslissing de gevolgen te verbinden die aan een eerdere nationale beslissing zouden zijn verbonden.

57.

Na deze overwegingen dienen thans de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter nader te worden besproken.

58.

De beantwoording van de eerste en de tweede vraag lijkt mij geen problemen op te leveren.

59.

Wat de eerste vraag betreft, is de ingeleide procedure mijns inziens zonder twijfel strafrechtelijk van aard wegens het voorwerp ervan, te weten de tenuitvoerlegging van een straf. Een procedure kan strafrechtelijk zijn zonder dat zij een nieuwe vervolging betreft. Het gaat hier om de tenuitvoerlegging van de straf, een procedure waarin de technieken en de beginselen van het strafrecht en het bijzondere doel ervan worden ingezet, en die dus deel uitmaakt van de autonomie ervan. Overigens, indien de wetgever de toepassing van kaderbesluit 2008/675 enkel voor strafrechtelijke vervolgingen had willen laten gelden, dan had hij ongetwijfeld de precieze term „vervolging” gebruikt en niet de algemene term „procedure”.

60.

Ik merk in dit verband op dat het begrip „strafrechtelijke procedure” in artikel 2, onder b), van kaderbesluit 2009/315/JBZ ( 5 ) is omschreven als „de fase die aan het strafproces voorafgaat, het strafproces zelf en de tenuitvoerlegging van de veroordeling”. Dat kaderbesluit en kaderbesluit 2008/675 houden nauw verband met elkaar, daar het eerste beoogt tussen de lidstaten de uitwisseling te vergemakkelijken van gegevens uit het strafregister betreffende een in een lidstaat veroordeelde persoon en het tweede het dienovereenkomstig mogelijk maakt dat rekening wordt gehouden met de eerdere veroordeling of veroordelingen die aldus aan het licht zijn gekomen. Ik merk voor het overige op dat in de tekst van kaderbesluit 2008/675 op meerdere plaatsen uitdrukkelijk wordt verwezen naar de tenuitvoerlegging van de sanctie, wat mijns inziens een einde maakt aan de discussie. ( 6 )

61.

Wat de tweede vraag betreft, voor zover dat kaderbesluit ziet op de tenuitvoerlegging en de individualisering van de sanctie, lijkt genoemd beginsel uiteraard zowel in het belang van de samenleving als in het belang van de veroordeelde te zijn geformuleerd, wat voldoende reden is opdat deze laatste zich kan beroepen op de nationale voorschriften volgens welke rekening wordt gehouden met een eerdere, in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling. Indien de straf de terugkeer tot de samenleving dient, zoals eerder vermeld, is duidelijk dat de twee belangen samenlopen, dat van de delinquent om weer op het rechte pad te komen en dat van de samenleving om een delinquent minder te hebben.

62.

Hem dit recht toekennen is overigens niets anders dan het toepassen van het beginsel van het recht op toegang tot een rechter, vooral daar de beslissing van deze rechter tot een betere individualisering van de straf kan leiden.

63.

Overigens formuleert de Bulgaarse nationale wet, zoals de verwijzende rechter preciseert, uitdrukkelijk het recht voor de veroordeelde om bij de rechterlijke instanties een procedure in te leiden voor de vaststelling van een totale straf die overeenkomt met de zwaarste van de opgelegde straffen, wanneer de veroordelingen alle door nationale rechterlijke instanties zijn opgelegd. De weigering om dit recht te verlenen aan een veroordeelde aan wie door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat een straf is opgelegd, zou aan kaderbesluit 2008/675 de nuttige werking ontnemen, daar het initiatief dan alleen bij het openbaar ministerie zou liggen, dat niet noodzakelijkerwijs op de hoogte is van eerdere buitenlandse veroordelingen, hetgeen trouwens het geval was in de onderhavige zaak, en waarvan het stilzitten de veroordeelde de mogelijkheid zou ontnemen om één totaalstraf opgelegd te krijgen. Bovendien zou dat binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot discriminatie leiden tussen justitiabelen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden.

64.

In dit kader is de exclusiviteit van de bevoegdheid van de procureur-generaal in het nationale recht terug te voeren op het feit dat de buitenlandse veroordeling eerst moet worden erkend. Zoals ik hierboven heb beklemtoond, vereist het beginsel van wederzijdse erkenning dat de eerdere in een andere lidstaat uitgesproken veroordeling wordt erkend zonder enige verdere formaliteit en met name zonder dat, zoals de verwijzende rechter lijkt te suggereren, eerst een procedure tot erkenning wordt ingeleid.

65.

Ten slotte zou afbreuk worden gedaan aan het gelijkwaardigheidsbeginsel, waarop de filosofie van kaderbesluit 2008/675 tevens is gestoeld. In die omstandigheden komt het mij voor dat de nationale bepaling waarbij dit verschil in behandeling is ingesteld, dus zonder meer buiten toepassing moet worden gelaten.

66.

De derde vraag brengt meer moeilijkheden mee. Welke oplossingen zijn er voor een situatie als aan de orde in het hoofdgeding? Ik breng in herinnering dat het hier per definitie niet gaat om het geval van recidive en evenmin om het geval van één vervolging.

67.

In de eerste plaats kan de rekenkundige optelling om de hierboven besproken algemene redenen en beginselen op zich niet als aanvaardbare oplossing worden gezien. Volgens kaderbesluit 2008/675 zelf, in overweging 9, heeft de als tweede aangezochte rechter de vrijheid om middels het automatisme van de inaanmerkingneming van de eerdere beslissing, een sanctie die onevenredig zou zijn, niet toe te passen indien hij, door minder streng te straffen, in overeenstemming blijft handelen met het doel van de straf.

68.

In de tweede plaats kan de rechter de opgelegde straffen cumuleren binnen de grens van het maximum dat voor het zwaarste strafbare feit wordt opgelegd.

69.

In de derde plaats kan hij van mening zijn dat de eerste opgelegde straf toereikend is, en een straf van dezelfde aard en hetzelfde bedrag opleggen met de precisering dat deze samenvalt met de eerder opgelegde straf. Indien deze straf weliswaar is opgelegd, maar nog niet ten uitvoer is gelegd, moet de als tweede aangezochte rechter in overleg treden met zijn buitenlandse collega om de verzekering te verkrijgen dat de buitenlandse rechterlijke instantie de eerder opgelegde straf ten uitvoer zal leggen, dan wel verzoeken dat de tenuitvoerlegging van deze straf aan hem wordt opgedragen, welke beslissing moet worden genomen in het kader van de voorschriften die daartoe zijn vastgelegd in kaderbesluit 2008/909/JBZ ( 7 ).

70.

In beide gevallen wordt de integriteit van de buitenlandse beslissing geëerbiedigd en blijft ook de soevereiniteit van de rechterlijke instantie die deze heeft uitgesproken, behouden.

71.

Bij deze klassieke, in de Unie veel voorkomende situaties komen nog andere, die voortvloeien uit de specifieke voorschriften van bepaalde nationale wettelijke regelingen.

72.

Voor zover ik begrijp uit hetgeen de verwijzende rechter heeft uiteengezet, is dat het geval in het Bulgaarse recht.

73.

Ik betreur het in dit verband dat noch de Bulgaarse regering, noch trouwens enige andere regering, het zinvol heeft geacht om aanwezig te zijn ter terechtzitting, waardoor het Hof deze heeft geannuleerd terwijl deze aanvankelijk wel was voorzien. Ik zet mijn betoog dus voort, maar maak daarbij het voorbehoud dat ik belangrijke details niet heb kunnen laten ophelderen en geen analyses heb kunnen gebruiken van de lidstaten, waarvan de rechterlijke instanties dagelijks met dit soort problemen worden geconfronteerd.

74.

De nationale wettelijke regeling lijkt mij in de door de verwijzende rechter omschreven situatie de volgende kenmerken te hebben:

de rechter moet een totaalstraf opleggen, normalerwijze de zwaarste van de twee opgelegde straffen, eventueel gewijzigd, daaronder begrepen in de zin van een verzwaring volgens artikel 24 van het wetboek van strafrecht;

gelet op het Bulgaarse recht, zou de zwaarste straf waaruit de totaalstraf zou kunnen bestaan, achttien maanden gevangenisstraf zijn waarvan twaalf voorwaardelijk, zoals opgelegd door het Landesgericht Klagenfurt, en

het is de rechter verboden rekening te houden met een voorwaardelijke straf daar de nationale wet verbiedt dat een dergelijke straf wordt opgelegd gelet op de andere antecedenten van Beshkov dan de beslissing van het Landesgericht Klagenfurt.

75.

Ik maak op basis hiervan de volgende gevolgtrekkingen: het in aanmerking nemen van de Oostenrijkse veroordeling voor de tenuitvoerlegging van de Bulgaarse straf zou in de hierboven omschreven omstandigheden een wijziging tot gevolg hebben van de wijze van tenuitvoerlegging van de Oostenrijkse straf, die de Bulgaarse rechter in het kader van de vaststelling van de totaalstraf bijvoorbeeld zou moeten omzetten in een onvoorwaardelijke straf. ( 8 )

76.

Kaderbesluit 2008/675 verbiedt het juist om de buitenlandse beslissing te wijzigen in het kader van het louter daarmee rekening houden, zoals is voorgeschreven in de in artikel 3, lid 3, van dit kaderbesluit geformuleerde regel, die preciseert dat de inaanmerkingneming van een eerdere buitenlandse veroordeling er niet toe leidt dat deze wordt herzien, wat het geval zou zijn indien de Bulgaarse nationale voorschriften zouden worden toegepast.

77.

Deze vaststelling leidt tot de opvatting dat de Bulgaarse nationale rechter de straffen volgens de regels van zijn nationale recht niet mag laten samenvallen. Genoemd kaderbesluit wordt immers beheerst door het gelijkwaardigheidsbeginsel. ( 9 ) Overeenkomstig dit beginsel is de inaanmerkingneming van door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordelingen slechts verplicht voor de nationale rechter bij wie een nieuwe strafrechtelijke procedure is ingeleid, voor zover deze inaanmerkingneming in een zuiver interne situatie mogelijk zou zijn.

78.

Mijn slotsom luidt derhalve dat de Bulgaarse rechter geen rekening hoeft te houden met de door het Landesgericht Klagenfurt uitgesproken veroordeling.

79.

Hier is volgens mijn analyse dus geen samenvallen van straffen mogelijk, omdat deze kwestie alleen rijst tussen twee veroordelingen waarvan er één niet in aanmerking kan worden genomen.

80.

Daaruit volgt concreet dat Beshkov in werkelijkheid twaalf maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet ondergaan in Bulgarije die bovenop de zes maanden komen die reeds ten uitvoer zijn gelegd in Oostenrijk. Deze situatie zou de Bulgaarse rechter overdreven streng kunnen voorkomen.

81.

Rekening gehouden met de hierboven in herinnering gebrachte functie van de straf zal de nationale rechter derhalve gebruik kunnen maken van de mogelijkheid die kaderbesluit 2008/675 hem biedt om de toepassing te verzekeren van het beginsel van individualisering van de straf door terug te grijpen op een aan het evenredigheidsbeginsel gekoppelde benadering.

82.

Uit artikel 3, lid 5, van dit kaderbesluit, zoals dit moet worden uitgelegd in het licht van de overwegingen 8 en 9 ervan, volgt immers – indien het feit dat de rechter de regels ervan niet kan toepassen, wat in casu het geval is, hem zou verplichten een buitensporige beslissing te nemen, wat lijkt door te schemeren in de prejudiciële vraag – het hem vrij zou staan een minder strenge straf op te leggen indien hij meent dat de omstandigheden van het plegen van het strafbare feit dit toelaten en het doel van de straf gewaarborgd blijft.

83.

De hierboven genoemde concrete gevallen en oplossingen vormen slechts voorbeelden van mijn redenering, want het staat hoe dan ook enkel aan de nationale rechter om overeenkomstig het nationale recht en gelet op de regels van kaderbesluit 2008/675 de wijze van tenuitvoerlegging van de Bulgaarse straf te bepalen.

V. Conclusie

84.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Sofiyski rayonen sad (Bulgarije) als volgt te beantwoorden:

„1)

Teneinde in het kader van een nieuwe strafrechtelijke procedure in een lidstaat overeenkomstig kaderbesluit 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie, rekening te houden met een uit een andere lidstaat van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht afkomstige rechterlijke beslissing, dient die beslissing niet eerst te worden erkend volgens een speciale procedure, zoals die welke is voorzien in de Nakazatelno-protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van strafvordering).

2)

Artikel 3, lid 1, van kaderbesluit 2008/675 moet aldus worden uitgelegd dat:

een procedure die strekt tot tenuitvoerlegging van een door een rechterlijke instantie van een lidstaat opgelegde straf waarbij rekening moet worden gehouden met de door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, een strafrechtelijke procedure vormt, en

het verzoek om rekening te houden met een eerdere, door de rechterlijke instantie van een andere lidstaat uitgesproken veroordeling, rechtstreeks kan uitgaan van de veroordeelde.

3)

Artikel 3, leden 1 en 3, van kaderbesluit 2008/675 moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding bepaalt dat een nationale rechter in een nieuwe strafrechtelijke procedure de door de rechter van een andere lidstaat opgelegde en reeds ten uitvoer gelegde straf opnieuw onderzoekt teneinde een totale vrijheidsstraf op te leggen die de door deze andere lidstaat opgelegde straf mede omvat.

4)

Teneinde de nuttige werking van kaderbesluit 2008/675 te verzekeren, dient de verwijzende rechter in voorkomend geval en onder de voorwaarden en voorbehouden in deze tekst, toepassing te geven aan artikel 3, leden 1, 3 en 5, van dat kaderbesluit, gelezen in het licht van de overwegingen 8 en 9 ervan.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB 2008, L 220, blz. 32.

( 3 ) C‑187/01 en C‑385/01, EU:C:2003:87.

( 4 ) Pascal, B., „Vérité en deçà des Pyrénées, erreur au-delà, plaisante justice qu’une rivière borne”, Pensées, 1970.

( 5 ) Kaderbesluit van de Raad van 26 februari 2009 betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisseling van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten (PB 2009, L 93, blz. 23).

( 6 ) Zie met name artikel 3, lid 2, van dat kaderbesluit.

( 7 ) Kaderbesluit van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB 2008, L 327, blz. 27).

( 8 ) Ik wijs op mijn in punt 73 van deze conclusie genoemde voorbehouden.

( 9 ) Zie overwegingen 5-7 van dit kaderbesluit.