18.9.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 309/14


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 juli 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vrhovno sodišče Republike Slovenije — Slovenië) — A.S./Republika Slovenija

(Zaak C-490/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Bepaling welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een derdelander bij een van de lidstaten wordt ingediend - Aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die internationale bescherming wensen - Organisatie van de grensoverschrijding door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op doorreis naar een andere lidstaat - Binnenkomst die bij afwijking om humanitaire redenen wordt toegestaan - Artikel 13 - Illegale overschrijding van een buitengrens - Termijn van twaalf maanden vanaf de grensoverschrijding - Artikel 27 - Rechtsmiddelen - Omvang van het rechterlijke toezicht - Artikel 29 - Termijn van zes maanden om de overdracht uit te voeren - Berekening van de termijnen - Aanwenden van een rechtsmiddel - Opschortende werking])

(2017/C 309/19)

Procestaal: Sloveens

Verwijzende rechter

Vrhovno sodišče Republike Slovenije

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: A.S.

Verwerende partij: Republika Slovenija

Dictum

1)

Artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in het licht van overweging 19 ervan, moet aldus worden uitgelegd dat een verzoeker om internationale bescherming zich in het kader van een rechtsmiddel dat hij heeft aangewend tegen een jegens hem genomen overdrachtsbesluit, kan beroepen op de onjuiste toepassing van het in artikel 13, lid 1, van deze verordening genoemde verantwoordelijkheidscriterium dat verband houdt met het illegaal overschrijden van de grens van een lidstaat.

2)

Artikel 13, lid 1, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land wiens binnenkomst wordt geduld door de autoriteiten van een eerste lidstaat die zich geconfronteerd zien met de aankomst van een buitengewoon groot aantal derdelanders die door deze lidstaat willen reizen om in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming in te dienen, zonder te voldoen aan de door deze eerste lidstaat in beginsel opgelegde voorwaarden voor binnenkomst, moet worden geacht de grens van die eerste lidstaat „op illegale wijze te hebben overschreden” in de zin van die bepaling.

3)

Artikel 13, lid 1, tweede volzin, van verordening nr. 604/2013, gelezen in samenhang met artikel 7, lid 2, ervan, moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een rechtsmiddel wordt aangewend tegen het overdrachtsbesluit, geen invloed heeft op de berekening van de termijn van dat artikel 13, lid 1.

Artikel 29, leden 1 en 2, van deze verordening moet aldus worden uitgelegd dat het feit dat een dergelijk rechtsmiddel wordt aangewend, impliceert dat de in deze bepalingen gestelde termijn pas ingaat vanaf de definitieve beslissing op dat rechtsmiddel, ook wanneer de geädieerde rechter heeft beslist het Hof een verzoek om een prejudiciële beslissing voor te leggen, voor zover dat rechtsmiddel overeenkomstig artikel 27, lid 3, van diezelfde verordening opschortende werking heeft.


(1)  PB C 419 van 14.11.2016.