22.1.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 22/13


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 23 november 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sofiyski rayonen sad — Bulgarije) — „CHEZ Elektro Bulgaria” AD / Yordan Kotsev (C-427/16), en „FrontEx International” EAD / Emil Yanakiev (C-428/16)

(Gevoegde zaken C-427/16 en C-428/16) (1)

([Prejudiciële verwijzing - Mededinging - Vrij verrichten van diensten - Vaststelling door een beroepsorganisatie van advocaten van de minimumbedragen van de honoraria - Verbod voor een rechterlijke instantie om te gelasten dat een lagere vergoeding voor het honorarium dan die minimumbedragen moet worden betaald - Nationale regeling die de belasting over de toegevoegde waarde (btw) beschouwt als onderdeel van de prijs voor een dienst die in de uitoefening van een vrij beroep wordt verleend])

(2018/C 022/17)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Sofiyski rayonen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen:„CHEZ Elektro Bulgaria” AD (C-427/16), „FrontEx International” EAD (C-428/16)

Verwerende partijen: Yordan Kotsev (C-427/16), Emil Yanakiev (C-428/16)

Dictum

1)

Artikel 101, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU, moet aldus worden uitgelegd dat een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, op grond waarvan de advocaat en zijn cliënt, op straffe van een tuchtrechtelijke procedure voor de advocaat, geen lagere vergoeding mogen overeenkomen dan het minimumbedrag dat is vastgesteld bij een verordening van een beroepsorganisatie van advocaten, zoals de Vissh advokatski savet (hoge raad voor de advocatuur, Bulgarije), en de rechter niet mag gelasten dat een lagere vergoeding voor het honorarium dan dit minimumbedrag moet worden betaald, de mededinging binnen de interne markt kan beperken in de zin van artikel 101, lid 1, VWEU. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of een dergelijke regeling, afgaand op de wijze waarop zij concreet wordt toegepast, daadwerkelijk beantwoordt aan legitieme doelstellingen en niet verder gaat dan voor het verwezenlijken van die legitieme doelstellingen noodzakelijk is.

2)

Artikel 101, lid 1, VWEU, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 3, VEU en richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, op grond waarvan rechtspersonen en ondernemers met een eenmanszaak in aanmerking komen voor een door de nationale rechter gelaste vergoeding ter hoogte van de kosten voor een advocaat wanneer zij door een juridisch adviseur zijn bijgestaan.

3)

Artikel 78, eerste alinea, onder a), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, op grond waarvan de belasting over de toegevoegde waarde een onlosmakelijk bestanddeel van het honorarium van geregistreerde advocaten is, wanneer dit tot gevolg heeft dat die honoraria dubbel met belasting over de toegevoegde waarde worden belast.


(1)  PB C 371 van 10.10.2016.