19.3.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 104/5 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 januari 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bundesrepublik Deutschland / Aziz Hasan
(Zaak C-360/16) (1)
([Prejudiciële verwijzing - Verordening (EU) nr. 604/2013 - Bepaling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend - Werkwijzen en termijnen voor het indienen van een terugnameverzoek - Illegale terugkeer van een onderdaan van een derde land naar een lidstaat die hem had overgedragen - Artikel 24 - Terugnameprocedure - Artikel 27 - Rechtsmiddelen - Omvang van de rechterlijke toetsing - Omstandigheden die dateren van na de overdracht])
(2018/C 104/06)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bundesrepublik Deutschland
Verwerende partij: Aziz Hasan
Dictum
1) |
Artikel 27, lid 1, van verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend, gelezen in het licht van overweging 19 van deze verordening en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling als aan de orde in het hoofdgeding, die bepaalt dat de rechterlijke toetsing van het overdrachtsbesluit moet uitgaan van de feitelijke situatie die bestond op het tijdstip van de laatste terechtzitting voor de aangezochte rechter of, indien er geen terechtzitting plaatsvindt, het tijdstip waarop deze rechter over het beroep beslist. |
2) |
Artikel 24 van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een onderdaan van een derde land, na in een eerste lidstaat om internationale bescherming te hebben verzocht, aan deze lidstaat is overgedragen na de afwijzing van een in een tweede lidstaat ingediend nieuw verzoek, en vervolgens zonder verblijfstitel naar het grondgebied van die tweede lidstaat is teruggekeerd, tegen die onderdaan een terugnameprocedure kan worden gevoerd, en dat hij niet opnieuw kan worden overgedragen aan de eerste lidstaat zonder dat een dergelijke procedure wordt gevolgd. |
3) |
Artikel 24, lid 2, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding, waarin een onderdaan van een derde land zonder verblijfstitel is teruggekeerd naar het grondgebied van een lidstaat die hem in het verleden aan een andere lidstaat heeft overgedragen, het terugnameverzoek moet worden verzonden binnen de in die bepaling gestelde termijnen en dat die termijnen niet kunnen ingaan alvorens de verzoekende lidstaat op de hoogte is van het feit dat de betrokkene naar zijn grondgebied is teruggekeerd. |
4) |
Artikel 24, lid 3, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer het terugnameverzoek niet binnen de in artikel 24, lid 2, van die verordening gestelde termijnen is ingediend, de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokkene zich zonder verblijfstitel ophoudt verantwoordelijk is voor de behandeling van het nieuwe verzoek om internationale bescherming dat die persoon moet kunnen indienen. |
5) |
Artikel 24, lid 3, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat de omstandigheid dat tegen een besluit tot afwijzing van een eerste verzoek om internationale bescherming dat in een lidstaat is ingediend, een beroepsprocedure nog aanhangig is, niet moet worden gelijkgesteld met het indienen van een nieuw verzoek om internationale bescherming in die lidstaat in de zin van die bepaling. |
6) |
Artikel 24, lid 3, van verordening nr. 604/2013 moet aldus worden uitgelegd dat wanneer het terugnameverzoek niet is ingediend binnen de in artikel 24, lid 2, van die verordening gestelde termijnen en de betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid die hem moet worden geboden om een nieuw verzoek om internationale bescherming in te dienen:
|