8.2.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 48/20 |
Hogere voorziening ingesteld op 1 december 2015 door VSM Geneesmiddelen BV tegen de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 september 2015 in zaak T-578/14, VSM Geneesmiddelen BV/Europese Commissie
(Zaak C-637/15 P)
(2016/C 048/27)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: VSM Geneesmiddelen BV (vertegenwoordigers: U. Grundmann, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
de beschikking van het Gerecht (Achtste kamer) in zaak T-578/14 van 16 september 2015, betekend per telefax op 21 september 2015, vernietigen; |
— |
het op 21 september 2015 betekende besluit van de kamerpresident om de op 22 en 24 juli 2015 ingekomen brieven niet toe te voegen aan de stukken in zaak T-578/14, vernietigen; |
— |
verklaren dat de Commissie sinds 1 augustus 2014 onrechtmatig in gebreke blijft om de beoordeling van gezondheidsclaims inzake plantaardige stoffen door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid aan te vatten overeenkomstig artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006, en subsidiair, het beweerdelijk in de brief van de Commissie van 29 juni 2014 vervatte besluit om de beoordeling van gezondheidsclaims inzake plantaardige stoffen door de EFSA niet voor 1 augustus 2014 aan te vatten overeenkomstig artikel 13, nietig verklaren, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
De Europese Commissie was ingevolge artikel 13, lid 3, van verordening (EG) nr. 1924/2006, de zogenoemde verordening inzake gezondheidsclaims (hierna: „VGC”), verplicht om ten laatste op 31 januari 2010 een lijst van toegestane claims betreffende in voeding gebruikte stoffen vast te stellen. Ter voorbereiding van de vaststelling van deze lijst was aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (hierna: „EFSA”) opgedragen om door de lidstaten ingediende claims te beoordelen. In september 2010 heeft de Commissie echter een schorsing en herziening van de beoordelingsprocedure met betrekking tot claims inzake plantaardige stoffen aangekondigd, waarna de EFSA is opgehouden met het verwerken van deze claims. De Commissie heeft alleen de beoordelingsprocedure met betrekking tot plantaardige stoffen opgeschort, maar niet de procedure met betrekking tot andere, vergelijkbare chemische stoffen.
VSM Geneesmiddelen B.V. heeft de Commissie bij brief van 23 april 2014 verzocht om de EFSA de opdracht te geven om onverwijld de beoordeling van claims inzake in voeding gebruikte plantaardige stoffen te hervatten.
VSM Geneesmiddelen B.V. wordt aanzienlijk benadeeld door de huidige wettelijke achterstand en de onzekerheid op het gebied van gezondheidsclaims inzake in voeding gebruikte plantaardige stoffen. Een aantal bij de Europese Commissie ingediende gezondheidsclaims verwijst naar plantaardige stoffen die worden gebruikt in het gamma van producten van VSM Geneesmiddelen B.V. Hieronder bevinden zich de claims inzake brandnetel/urtica (claims 2346, 2498 en 2787), sint-janskruid/hypericum perforatum (claims 2272 en 2273), melisse (claims 3712, 3713, 2087, 2303 en 2848) en toverhazelaar/hamamelis virginiana (claim 3383). Geen van deze claims is tot nu door de EFSA beoordeeld en dienovereenkomstig toegevoegd aan de lijst van de Commissie overeenkomstig artikel 13 III VGC.
De verantwoordelijke Commissaris heeft rekwirante bij brief van 19 juni 2014 meegedeeld dat verschillende lidstaten en belanghebbenden bij de Commissie hun bezorgdheid hadden geuit met betrekking tot de gedifferentieerde behandeling van producten die dergelijke stoffen bevatten volgens enerzijds de wetgeving inzake gezondheidsclaims voor voedsel en anderzijds de wetgeving inzake traditionele kruidengeneesmiddelen. De Commissaris heeft rekwirante meegedeeld dat de Commissie vooralsnog geen beoordeling van gezondheidsclaims inzake plantaardige stoffen zou aanvatten. De Commissie heeft enige tijd nodig om na te gaan wat de beste aanpak is.
Rekwirante acht het antwoord van de Commissaris onaanvaardbaar. Rekwirantes raadsman in deze procedure heeft de Commissaris daarom op 8 juli 2014 een tweede brief gestuurd waarin hij een termijn voor de aanvang van de beoordeling van gezondheidsclaims inzake plantaardige stoffen door de EFSA heeft gegeven die op 31 juni 2014 is verstreken. Op deze brief is geen antwoord ontvangen.
Rekwirante heeft een beroep ingesteld bij het Gerecht, waarbij zij het Gerecht verzocht te verklaren dat de Commissie onrechtmatig in gebreke is gebleven om de beoordeling van gezondheidsclaims inzake plantaardige stoffen door de EFSA aan te vatten en, subsidiair, het besluit om de beoordeling van gezondheidsclaims inzake plantaardige stoffen door de EFSA niet aan te vatten, nietig te verklaren. Het Gerecht heeft het beroep bij beschikking van 16 september 2015 in zaak T-578/14 niet-ontvankelijk verklaard. Met haar hogere voorziening vordert rekwirante dat het Hof de bovengenoemde beschikking van het Gerecht vernietigt en de in het beroep bij het Gerecht gevorderde beslissing neemt.
De bestreden beschikking bevat procedurele onregelmatigheden die rekwirantes belangen aantasten; bovendien heeft het Gerecht in bovengenoemde beschikking het Unierecht geschonden. Het Gerecht verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, omdat i) rekwirante wettelijke termijnen niet in acht had genomen; ii) rekwirante haar procesbelang niet behoorlijk had aangetoond; iii) de overgangsmaatregelen in artikel 28 van verordening nr. 1924/2006 de exploitanten van levensmiddelenbedrijven voldoende beschermen en het vaststellen van een vaststaande lijst van toegestane gezondheidsclaims voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven geen vaststaand voordeel zou bieden, en iv) de bepalingen van de verordening inzake gezondheidsclaims de Commissie de vrijheid geven om een tijdschema vast te stellen waarbinnen de lijst van toegestane claims moet worden aangenomen en de Commissie daarbij een ruime mate van vrijheid geniet. Deze vaststellingen van het Gerecht schenden het VWEU, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en ander Unierecht.
De Commissie geniet geen ruime mate van vrijheid met betrekking tot het moment en de wijze van haar handelen. In artikel 13, lid 3, van verordening nr. 1924/2006 staat dat de Commissie de EFSA dient te raadplegen alvorens een besluit te nemen en dat de Commissie uiterlijk op 31 januari 2010 de lijst moet hebben opgesteld. Zowel wat het raadplegen van de EFSA betreft als het uiterlijk op 31 januari 2010 vaststellen van de lijst, heeft de Commissie geen vrijheid. Het Gerecht heeft ongelijk met zijn argumenten. Aangezien lidstaten de inhoud van EU-richtlijnen binnen de bij de richtlijn gestelde termijn moeten overnemen en derhalve gebonden zijn door het Unierecht, geldt hetzelfde voor de Europese Commissie, die ook gebonden is door de bij de richtlijn gestelde termijnen. Als de niet-inachtneming van termijnen door lidstaten als een duidelijke schending van het Unierecht wordt beschouwd, geldt hetzelfde wanneer de Commissie de termijnen van de verordening inzake gezondheidsclaims niet in acht neemt.
Het Gerecht heeft ten onrechte verklaard dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven, zoals rekwirante, door overgangsmaatregelen worden beschermd. Artikel 2[7], lid 5, van de verordening verwijst rechtstreeks naar artikel 13, lid 3, van de verordening, hetgeen betekent dat aan de overgangsmaatregelen ten laatste op 31 januari 2010 een einde is gekomen. Het zou nog wel te aanvaarden zijn dat deze termijn niet acht kan worden genomen en dat de overgangsmaatregelen voor enkele maanden na 31 januari 2010 van toepassing zijn, maar zes jaar lang de bij wet gestelde termijnen niet in acht nemen, betekent dat de doelstellingen van de verordening inzake gezondheidsclaims zelf niet worden behaald.
Aangezien rekwirante claims heeft ingediend die zich nu bij de EFSA bevinden, is rekwirante rechtstreeks geraakt en kan zij derhalve tegen de Commissie een vordering instellen. De argumenten van het Gerecht in zaak T-296/12 zijn op deze zaak van toepassing.
Rekwirante heeft alle termijnen van artikel 265 VWEU en artikel 263 VWEU in acht genomen. Het Gerecht heeft rekwirantes grondrecht op een doeltreffende bescherming in rechte overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, geschonden.