8.2.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/11


Hogere voorziening ingesteld op 13 november 2015 door Alain Laurent Brouillard tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 14 september 2015 in zaak T-420/13, Brouillard/Hof van Justitie

(Zaak C-590/15 P)

(2016/C 048/19)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Alain Laurent Brouillard (vertegenwoordiger: P. Vande Casteele, avocat)

Andere partij in de procedure: Hof van Justitie van de Europese Unie

Conclusies

gegrondverklaring van de hogere voorziening en vernietiging van het arrest van 14 september 2015 (T-420/13);

nietigverklaring van de brieven van 5 juni 2013 waarbij het Hof van Justitie van de Europese Unie IDEST Communications SA heeft uitgenodigd, enerzijds, in het kader van de procedure van gunning via onderhandelingen voor de sluiting van raamovereenkomsten voor de vertaling van juridische teksten vanuit een aantal officiële talen van de Europese Unie naar het Frans (PB 2013/S 047-075037) offertes in te dienen en, anderzijds, te bevestigen dat verzoeker niet zal worden ingeschakeld voor de verrichting van de betrokken diensten.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

In het kader van de verrichting van vertaaldiensten heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie geoordeeld dat verzoeker niet kon worden aanvaard als onderaannemer van een vennootschap die was uitgenodigd om offertes in te dienen op grond dat „het diploma [dat hij had] behaald aan de universiteit van Poitiers (beroepsmaster rechten, economie en management, met aantekening privaatrecht, specialiteit jurist-vertaler) weliswaar een diploma van het niveau master 2 [was], maar niet [was] uitgereikt na een voltooide juridische opleiding” en dat „deze beoordeling in overeenstemming [was] met een constante praktijk van de Franstalige eenheid, die van mening is dat de opleiding tot ‚jurist-vertaler’ die de universiteit van Poitiers aanbiedt (master 2) geen volledige juridische opleiding is die beantwoordt aan de vereisten in punt III.2.1 van de aankondiging van opdracht”, met dien verstande dat „[d]e wijze waarop het diploma wordt behaald, namelijk erkenning van opgedane ervaring, geen enkele invloed [had] op de beoordeling […]”.

2.

Verzoeker stelt miskenning van de algemene beginselen van gelijkheid, vrijheid van vestiging, vrij verkeer van werknemers, vrij verrichten van diensten, van het evenredigheidsbeginsel, van de artikelen 14, 15, 16, 20, 21, 51 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, de artikelen 45, 49, 51, 56 en 57 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en van het recht op onderwijs en opleiding, alsook onjuiste opvatting van het recht en bevoegdheidsoverschrijding.

3.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat geen sprake was van een „belemmering” van de genoemde rechten en vrijheden. De onjuiste rechtsopvatting is des te meer vast komen te staan daar verzoeker houder is van diploma’s die hem naar hun aard dan wel wezen bestemmen voor het vertalen van juridische teksten. Het Hof van Justitie heeft tevens het recht van verzoeker om te profiteren van het gevolgde onderwijs als universitair opgeleid jurist en vertaler ten minste „belemmerd”.

4.

Daarnaast geeft het Gerecht blijk van een onjuiste rechtsopvatting en miskent het het Unierecht door te oordelen dat de aanbestedende dienst niet gehouden was aan een vergelijkingsplicht, aangezien richtlijn 2005/36 (1) niet van toepassing was en „verzoeker [derhalve] niet kon steunen op de rechtspraak over de erkenning van diploma’s om geldend te maken dat het Hof van Justitie in casu rekening had moeten houden met de andere kwalificaties en de ervaring waarover hij beschikte”.

5.

Het Gerecht heeft eveneens blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de aanbestedende dienst op goede gronden het in Frankrijk afgegeven diploma „master rechten” (Bac + 5) buiten beschouwing heeft kunnen laten, „rekening houdend met de verschillende diploma’s in België en Frankrijk voor en na de hervorming van 2004 waarbij de diploma’s in het Europees hoger onderwijs zijn geharmoniseerd”.

6.

De miskenning van de genoemde fundamentele vrijheden en algemene beginselen van het recht van de Unie, op zichzelf beschouwd of in combinatie met het evenredigheidsbeginsel, blijkt ook doordat is besloten verzoeker uit te sluiten zonder rekening te houden met het geheel van diploma’s, certificaten en andere titels en met zijn relevante beroepservaring en zonder de door hem gedocumenteerde universitaire kwalificaties en beroepskwalificaties te vergelijken met de door het bestek vereiste kwalificaties.


(1)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255, blz. 22).