25.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 27/2


Hogere voorziening ingesteld op 18 september 2015 door Rainer Typke tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 2 juli 2015 in zaak T-214/13, Rainer Typke/Europese Commissie

(Zaak C-491/15 P)

(2016/C 027/03)

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirant: Rainer Typke (vertegenwoordiger: C. Cortese, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

punten 2 en 3 van het dictum van het arrest van het Gerecht van 2 juli 2015 in zaak T-214/13, Rainer Typke/Europese Commissie vernietigen;

het besluit van de secretaris-generaal van de Europese Commissie in de procedure Gestdem 2012/3258 nietig verklaren, en

de Commissie verwijzen in de proceskosten in eerste en tweede aanleg van rekwirant.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant één middel aan, dat bestaat uit twee onderdelen.

Ten eerste heeft het Gerecht verordening nr. 1049/2001 (1), en in het bijzonder de artikelen 3, onder a), en 4, lid 6, onjuist uitgelegd, omdat het aannam dat voor de toepassing van de relevante artikelen op genormaliseerde relationele databanken een onderscheid moet worden gemaakt tussen gedeeltelijke toegang tot documenten die in een relationele databank zijn opgeslagen en onbeperkte toegang tot de informatie die zij bevat. Laatstbedoelde toegang zou niet worden gedekt door de bepalingen van de verordening over toegang, aangezien dit zogezegd zou neerkomen op het creëren van een nieuw document. In het bijzonder is het Gerecht ten onrechte in wezen tot de conclusie gekomen dat verordening nr. 1049/2001 een verzoek om toegang tot een genormaliseerde relationele databank waarvoor het nodig is een SQL-zoekterm in te voeren die door de verzochte instelling voordien niet „op een min of meer regelmatige basis voor de databank in kwestie”en„voorgeprogrammeerd” is gebruikt, van haar werkingssfeer zou uitsluiten, aangezien het daarbij niet zou gaan om een zoekopdracht die wordt uitgevoerd met behulp van de voor de databank in kwestie beschikbare zoekfuncties en dit derhalve zou neerkomen op het creëren van een nieuw document.

Ten tweede heeft het Gerecht ten onrechte verklaard dat het verzoek van rekwirant niet naar een bestaand document verwees en in ieder geval niet binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1049/2001 viel, en wel om de volgende onjuiste aannames:

de verzochte instelling zou het verzoek tot toegang niet kunnen inwilligen, aangezien bestaande documenten niet geschikt zouden zijn om aan het verzoek te beantwoorden (uitspraak in eerste aanleg, punt 73) of aangezien rekwirant er zogezegd geen toegang tot had gevraagd (uitspraak in eerste aanleg, punt 67),

het verzoek van rekwirant zou zijn geformuleerd op basis van een niet door de relevante databank ondersteunde classificatie, met name vanwege de gegevensverwerkende operaties die zouden zijn vereist (uitspraak in eerste aanleg, punten 58, 66, 68; 62, 63),

het zou impliceren dat er een nieuw document wordt gecreëerd dat informatie in een nieuwe vorm en volgens door rekwirant gespecificeerde zoekcriteria bevat (uitspraak in eerste aanleg, punten 61 en 67).

Daarnaast heeft het Gerecht door al zijn hier gelaakte verklaringen blijk gegeven van een onjuiste opvatting van het bij hem ingediende en hem ter beschikking staande bewijsmateriaal. Hetzelfde geldt voor de verklaring van het Gerecht dat in deze zaak sprake zou zijn van een vermoeden van rechtmatigheid met betrekking tot de verklaring van de verzochte instelling dat documenten waartoe om toegang werd verzocht, niet bestonden (uitspraak in eerste aanleg, punt 66).


(1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).