27.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 245/6


Hogere voorziening ingesteld op 8 mei 2015 door Orange, voorheen France Télécom, tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer) van 26 februari 2015 in zaak T-385/12, Orange/Commissie

(Zaak C-211/15 P)

(2015/C 245/09)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Orange, voorheen France Télécom (vertegenwoordigers: S. Hautbourg en S. Cochard-Quesson, advocaten)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het bestreden arrest te vernietigen;

de zaak ten gronde af te doen overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof en het door Orange in eerste aanleg gevorderde toe te wijzen;

subsidiair de zaak naar het Gerecht te verwijzen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Voor haar hogere voorziening voert rekwirante meerdere middelen aan.

In de eerste plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de vaststelling dat de criteria voor de kwalificatie als staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU waren vervuld. Ten eerste heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat Orange een voordeel had gekregen, terwijl de maatregel juist het structurele nadeel moest opheffen dat het gevolg was van het behoud van de regeling van de wet van 1990 en ervoor moest zorgen dat in de context van de totale liberalisering van de telecommunicatiemarkt volledige en totale mededinging kon ontstaan. Ten tweede verwijt rekwirante het Gerecht tevens blijk te hebben gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat het in dit geval, ter bevestiging van de selectieve aard van de litigieuze maatregel, niet noodzakelijk was na te gaan of door deze maatregel verschillen konden ontstaan tussen marktdeelnemers die zich in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevonden terwijl, in de omstandigheden van het geval, geen enkele andere onderneming kon worden opgenomen in het referentiekader dat door de Commissie was gebruikt. Tot slot heeft het Gerecht zijn motiveringsverplichting geschonden en blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door geen enkel onderzoek te doen naar de door rekwirante aangevoerde argumenten, om te oordelen dat de maatregel de mededinging niet kon vervalsen of mogelijk dreigde te vervalsen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van onjuiste rechtsopvattingen door de analyses van de Commissie ten aanzien van de beoordeling van de boekhouding van de betrokken maatregel over te nemen. Ten eerste heeft het Gerecht zijn motiveringsverplichting geschonden en de feiten onjuist opgevat door te concluderen dat artikel 30 van de wet van 1996, zoals gewijzigd, geen enkele bepaling bevatte over het doel van de buitengewone forfaitaire bijdrage en dus niet in de weg stond aan de conclusie van de Commissie dat de buitengewone forfaitaire bijdrage geen sociale last voor de onderneming vormde. Ten tweede heeft het Gerecht zijn motiveringsverplichting geschonden door de beoordelingen van de Commissie over te nemen en enkel vast te stellen dat het precedent van „La Poste” niet kon worden omgezet naar France Télécom (Orange).

In de laatste plaats is rekwirante van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van onjuiste rechtsopvattingen bij de beoordeling van de periode waarin de in het besluit omschreven steun wordt geneutraliseerd door de buitengewone forfaitaire bijdrage. Meer bepaald heeft het Gerecht de feiten onjuist opgevat en zijn eigen motivering in de plaats gesteld van die van het bestreden besluit waar het heeft bevestigd dat de afschaffing van de lasten voor de compensatie en overcompensatie onderdeel waren van de in artikel 1 van het bestreden besluit gedefinieerde steun.