27.4.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 138/37


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) op 12 februari 2015 — BP Europa SE/Hauptzollamt Hamburg-Stadt

(Zaak C-64/15)

(2015/C 138/50)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Bundesfinanzhof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BP Europa SE

Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Stadt

Prejudiciële vragen

1)

Dient artikel 10, lid 4, van richtlijn 2008/118/EG (1) aldus te worden uitgelegd dat aan de voorwaarden van die bepaling enkel is voldaan wanneer geen van de onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte goederen op de plaats van bestemming is aangekomen, of kan de regeling met inachtneming van artikel 10, lid 6, van richtlijn 2008/118/EG ook worden toegepast op gevallen waarin slechts een gedeelte van de onder schorsing van accijns overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming is aangekomen?

2)

Dient artikel 20, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG aldus te worden uitgelegd dat de overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling pas eindigt op het tijdstip waarop de ontvanger het bij hem aangekomen transportmiddel volledig heeft gelost, zodat de constatering bij het lossen dat een hoeveelheid ontbreekt, nog tijdens de overbrenging plaatsvindt?

3)

Verzet artikel 10, lid 2, juncto 7, lid 2, onder a, van richtlijn 2008/118/EG zich tegen een nationale bepaling op grond waarvan de heffingsbevoegdheid van de lidstaat van bestemming (afgezien van de uitsluiting van de in artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/118/EG geregelde gevallen) enkel afhankelijk wordt gemaakt van de constatering dat een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden en van de onmogelijkheid de plaats vast te stellen waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, of dient bovendien te worden geconstateerd dat de accijnsgoederen door de onttrekking ervan aan de accijnsschorsingsregeling tot verbruik zijn uitgeslagen?

4)

Dient artikel 7, lid 2, onder a, van richtlijn 2008/118/EG aldus te worden uitgelegd dat bij de constatering van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 10, lid 2, van richtlijn 2008/118/EG moet worden aangenomen dat de onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte en niet op de plaats van bestemming aangekomen accijnsgoederen tot verbruik zijn uitgeslagen in al die gevallen waarin niet het bij artikel 7, lid 4, van richtlijn 2008/118/EG vereiste bewijs kan worden geleverd dat de geconstateerde ontbrekende hoeveelheid totaal vernietigd of onherstelbaar verloren is?


(1)  Richtlijn 2008/118/EG van de Raad van 16 december 2008 houdende een algemene regeling inzake accijns en houdende intrekking van richtlijn 92/12/EEG (PB 2009, L 9, blz. 12).